Voetbal

A. den Doolaard: Het is de bal, het is de liefde voor de bal

Dichter A. den Doolaard, pseudoniem voor Bob Spoelstra, schreef negentig jaar geleden in De Revue der Sporten een aantal artikelen over sport. ‘De bal is een wereld, en brengt een wereld in beweging.’ Nu weer op Sportgeschiedenis.

De finale tussen Uruguay en Argentinië 

Den Doolaard is de stem van Radio Oranje. In 1928 werd hij aan de sportwereld geïntroduceerd als ‘een onzer talentvolste jongere dichters, dien ik heb bewogen uit den ivoren toren der literatuur af te dalen naar den beganen grond der sportschrijverij, waar de emoties van anderen aard zijn dan door sonnet of essay worden gewekt.’ Den Doolaard was zelf een sporter, ‘die even goed thuis is in spike-schoenen op de loopbaan als met zijn vulpen op het blanke copypapier.’

In zijn eerste bijdrage van 11 juni 1928 beschrijft Den Doolaard het verschil tussen het voetbal in Europa en Zuid-Amerika.

De voetbal en de liefde

Ik weet niet wat de Vries en te Winkel ervan denken; ik had het aan Jan Wils willen vragen, maar toen zag ik opeens van af de perstribune, die tegenover de Marathontoren ligt, dat hij daar bovenop een betonnen bal had willen neerpooten, doch niet verder gekomen was dan een visitekaarten-deponeerdingetje, en daarom beslis ik eigenmachtig: bal is v r o u w e l ij k. Zooals ook de Engelschen, die uit onverschilligheid alles onzijdig nemen, van een schip zeggen: Zij huppelt over de golven. Want de Engelschen houden van schepen, en ik houd van de arme, mishandelde, eeuwig toegewijde, eindeloos geduldige bal, waar dag in dag uit twee en twintig orkanen zich op werpen.

U zult zeggen: „de bal is een samenlapsel uit diverse stukken leer met lucht erin, en meer niet!” U vergist U, de bal is een ding met een ziel, met temperament, met gevoel; en daarom winnen de Zuid-Amerikanen het voetbaltournooi. Wij Europeanen m e p p e n de bal, omdat wij denken dat zij dood is; maar de bal wreekt zich. De bal is gaan houden van de heerlijk liefkozende aanraking van een Argentijnsche schoenneus, van het vliegensvlugge langswrijven van een Urugueesche scheen, van het dolle losgelaten dartelen van de eene Zuidelijke hiel op de andere; van het spelevaren op een dozijn donkere hoofden.

De Belgische spil geeft haar een reuze jèn en de bal zoekt de zon; waar zij neerdaalt staan weer een Belg en een Argentijn klaar. De Belg kijkt omhoog met twee woedend weggerolde oogen en diepe denkrimpels in zijn voorhoofd en aan den kuitenkant van zijn krampachtig gekromde knieën (het staat 3—3 en het gaat om het winnende puntje).

Hij laat de bal zijn tanden zien, alsof hij in haar zou willen happen, haar schudden zooals een kat een muis schudt en een leeuw een versch-gevangen geitje, om haar dan op een drafje achter de keeper te gaan deponeeren.

Maar de Argentijn doet anders. Hij kent het wispelturig leeren wolkje, dat door de lucht danst. Hij kijkt naar haar e n  h ij  l a c h t. Niet alleen met z’n mond, maar ook met z’n wenkbrauwen, z’n ooren, al doet hij dat niet zoo mooi als een olifant dat kan; met z’n schouders, z’n vingertoppen, heel z’n donkere wezen. Zijn blinkende oogen zijn de havenlichten die de bal een veilig geleide geven. Van af 30 Meter hoogte schrikt de bal al van het bloeddoorloopen linkeroog van den Avondlandeling, en zij vertoont reeds zwenkneigingen naar het lachend Argentijnenhoofd; en als haar van vlakbij snel en hartstochtelijk wordt toegefluisterd:

„Kom hier, puella mea, m’n eigen liefste, al is ’t dan maar voor een tiende seconde, je komt kersversch van de zon, en je aanraking zal een vurige verrukking zijn, kom en rust op de vi-spring-matras van mijn pekdonker haar, glijd door de schemer van mijn wenkbrauwen naar het morgenlicht van mijn witte tanden, want ik wou je een bliksemsnelle kus geven, maar omdat ik een beetje verlegen ben en veel van je houd, zeg ik het zoo omzichtig …. Overal mag je langsglijden, als je maar van m’n handen afblijft, want dan wordt de scheidsrechter kwaad. Kom nu, kom!”

Welke bal zou na zoo’n toespraak nog aarzelen? De keus tusschen de twee minnaars is niet moeilijk; Spaansch is een bloemrijke taal, en elke minnaar heeft een pietsje van een dichter weg, en een meisje is nu eenmaal gevoelig voor bloemen. En daarom danst de bal verder op het triomfantelijk Argentijnsch hoofd.

Maar de bal danst niet alleen; zij danst samen met het hoofd. Een dans, die wij denkelijk nooit zullen leeren, omdat wij niet genoeg van zon verzadigd zijn, niet dartel en snel genoeg. Het spel der Belgen, Hollanders en Duitschers is een snel sjokken, en een meedogenloos meppen tegen een morsdood Bruin Monster. Maar Argentijnen en Urugueezen beschouwen de bal als op z’n minst een onmisbare helpster, en behandelen haar met zachten, stevigen aandrang, met wijze voorzichtige liefde. Zij vergeven haar alle ontrouw, elk geniepig verraad. De manier, waarop het binnentrio der voorhoede de bal betuurt, zachtjes, vergevensgezind, een beetje bestraffend, voor zij weer in beweging gaat na een onvoordeelig doelpunt, is van een stille wijsheid, die alleen door langdurige intimiteit en kameraadschappelijke omgang kan worden verkregen.

Maar behalve de verhouding van de bal tot de ontketende hartstochten der twee en twintig heeft men nog de momenten van haar persoonlijk, min of meer langdurig en liefderijk samenzijn met elk der spelers afzonderlijk.

Het raarste probleem voor de bal is de keeper, want de keeper behandelt de bal als een Russische moujik zijn vrouw (als men ten minste letterlijk in Russische romans gelooft): beurtelings omhelst en ranselt hij haar, drukt haar liefderijk aan de breede borst en schopt haar met een nimmer falende trap de baan op. Na een paar kaatsende bewegingen, die haar blijkbaar in de waan moeten brengen, dat hij toch misschien niet voorgoed genoeg van haar heeft. M a a r  d e  b a l  w r e e k t  z i c h  s o m s. De keeper heft zijn handen omhoog, trekt zijn wenkbrauwen op, wringt zijn armen in lussen, teekent diagrammen van keertunnels en bochten als hopeloos verbogen haarspelden met zijn lenige beenen: alles vergeefs, d e  b a l  h a a t  h e m, de bal is behekst, de bal holt blindelings door het luchtruim met een maximum laag afstootende electriciteit rond zich; de ongenaakbare, tot het uiterste getarte, zich wrekende vrouw. Woedend wipt zij over zijn van schrik verstarde vingers, zoeft door zijn haar met de snelheid van een ijzingwekkend nijdige zilvermeeuw, wier eieren men heeft aangerand, overschrijdt met helsch hoongelach de noodlottige lijn, en gaat rustig tegen het net liggen, alsof zij zich van niets bewust, alleen maar een klein eindje aan de rol geweest is. Maar weer is de eer van een natie geknakt!

De bal is een wereld, en brengt een wereld in beweging. Van wat de bal al rollende, binnen 1 minuut zelf aan ’t rollen, ronken, knetteren, draaien, tikken, vonken, vliegen, hollen, hijgen, stampvoeten, jubelen, vloeken, en vlamlaaien brengt, is een klein filmpje te maken, dat u in razende vaart rond de wereld zou voeren, waarvan de bal weer het rundleeren symbool is.

Let op: Het kale linnen doek — lichten uit — zwart — een bal diagonaalt van rechtsboven naar linksonder — danst en kantelt over twee kruinen, éen licht éen donker — een starre goalpaal, die van niets weet — een strak net, dat heelemaal niets weet — een bal, een nijdige, bezeten bal, die alles weet die onkeerbaar komt opdoemen op ijzingwekkend kaarsrechte snelheid, zoodat zij enkel maar groeit, uitdijt van erwt tot meloen, van middelpunt van een cirkel tot de cirkel zelf — een net, dat wanhopig zwiept — het winnend gouden punt op het blauwe scoringbord — schrijfmachine rateltikt — over de betonnen trappen hollen de gebiesde beenen van een telegramjongen — over en door elkaar: isolatoren met trillende draden, een dommelende diepzeevisch met electrisch geladen snorren op een transatlantische kabel, welke visch uit de siësta opschokt en belletjes uitblubberend wegspurt — een leege zee met een kalme kabel en zachtjes zwaaiende oceaanplanten — skyscrapers — redactiebureau — wandelende courant — zee van hoof- den — DE UITSLAG — duizend armen, die de lucht in alle dolle diagonaalrichtingen strepen — regen van stormachtig stijgende en kantelend dalende hoofddeksels — dwars daar doorhéén: de jachtende zetmachines en persen — de zwerm van couranten, een leger postduiven, dat plotseling het land bevolkt — armen, beenen, harten, oogen, handen: wieken waaieren, jachten, vonken, slaan samen. De zee van applaus in het Stadion zwelt tot een oceaan, die de aarde in springvloed verovert.

En dit alles doet Zij, de Bal.

Waardeer deze site!

Onze content is gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je dat laten blijken met een kleine financiële bijdrage.

Mijn gekozen waardering € -

Jurryt van de Vooren
https://sportgeschiedenis.nl
Specialist in sporterfgoed. Al meer dan 25 jaar de enige Amsterdammer, die is afgestudeerd op Feyenoord.