Antisemitisme op het voetbalveld
Al voor de Tweede Wereldoorlog was er in het Nederlandse voetbal sprake van geweld tegen Joodse spelers. Dat ging gewoon door ná de Bevrijding.
Eén van de oudste incidenten in ons land rond de uitsluiting van joden in de sport is uit 1922 toen de Rotterdamse atletiek- en voetbalclub Pro Patria verklaarde dat hoogstens tien procent van die vereniging uit joden mocht bestaan. Het Nieuw Israëlitisch Weekblad en Het Vrije Volk maakten er de nodige stampij over en vroegen zich af of een sportclub zich wel algemeen mocht noemen als ze met dergelijke richtlijnen werkte.
Het gaat hierbij alleen wel erg ver om meteen te spreken over antisemitisme, want andersom kwam ook voor. Op de Algemene Ledenvergadering van 9 oktober 1923 bijvoorbeeld legde de joodse voetbalclub De Ooievaars uit Den Haag in de statuten vast dat haar leden alleen maar met andere Joden mochten trouwen, ‘gelet op het feit dat een gemengd huwelijk een ernstig gevaar oplevert voor het verder voortbestaan van het Jodendom’. Een lid of donateur die zich hier niet aan hield, werd meteen van de ledenlijst geschrapt.
Er waren meer joodse sportclubs in die tijd, die dergelijke eisen stelden aan hun leden of donateurs. Was hier dan sprake van anti-antisemitisme?
Geweld op het veld
In de jaren 30 werd het antisemitisme op het Nederlandse voetbalveld soms wel heel schrijnend. Evert de Vos – tegenwoordig werkzaam voor De Groene Amsterdammer – schreef hierover zo’n vijftien jaar geleden in zijn scriptie Verliest den moed toch niet. Joodse voetbalclubs in Amsterdam 1908 – 1945.
Hierin beschreef hij gewelddadige confrontaties met joodse voetballers, die toen vooral voorkwamen tijdens wedstrijden van Amsterdamse clubs in dorpen met een grote NSB-aanhang. Er zijn gevallen bekend dat de plaatselijke politieagent niet ingreep als een Amsterdamse joodse speler werd lastiggevallen, waarna weer wraak werd genomen als die plattelandsclub naar Amsterdam kwam.
De Vos: ‘Op straat en op het voetbalveld werden joodse jongens met enige regelmaat geconfronteerd met scheld- en vechtpartijen, die veel betrokkenen opvatten als uitingen van antisemitisme. Als het Nederlandse antisemitisme al als “mild” omschreven mag worden, dan geldt dat zeker niet voor de variant waarmee joodse jongens in de grote stad geconfronteerd werden als ze zich op een of andere manier als joodse groep manifesteerden.’
Haagse solidariteit
De joodse voetballers stonden er in die jaren 30 overigens niet helemaal alleen voor. Na de Kristallnacht van 1938 werd in Den Haag een benefietwedstrijd gespeeld tussen een stedelijk team en een elftal van joodse voetballers. V.U.C. leverde het veld en bijhorende lichtinstallatie en de Haagse Voetbalbond zegde toe een sterk team samen te stellen. Zo’n 2000 mensen kwamen kijken, wat de organisatoren tegenviel. De wedstrijd zelf was van redelijk niveau en eindigde in 1-1.
‘De Joodsche spelers blonken uit door hun enthousiasme,’ schreef Het Vaderland in zijn verslag, ‘waardoor ze meestentijds de betere techniek en tactiek der Hagenaars de baas waren. Daar kwam nog bij, dat hun doelman M. Cohen in werkelijk grootschen vorm was, waardoor hij er een ongeloofelijk aantal zeer gevaarlijke ballen heeft uitgehouden.’
Antisemitisme ná de oorlog
Dat was nog 1938, twee jaar voor de oorlog. Tijdens de bezetting werden alle joden in de sport uitgesloten en afgevoerd. De Vos legde dat uitgebreid vast, maar het meest schokkende uit zijn onderzoek is dat de Nederlandse sport na de Bevrijding ronduit vijandig was richting de terugkerende joodse sporters. ‘Vaak wordt aangenomen dat in de winter van 1945-1946 een rem ontstond op de uitingen van antisemitisme,’ schreef De Vos. ‘Hiervan is op de voetbalvelden weinig te merken.’
In oktober 1947 werd het zo erg dat de KNVB speciale trainingen aan de scheidsrechters moest geven om ze bij te staan bij het toenemend antisemitisme – twee jaar ná afloop van de Holocaust…