De cijfers van twintig jaar Europees clubvoetbal
Deze winter werd voor de twintigste keer de groepsronde van de moderne Champions League (met 32 clubs) afgesloten. Dat is een ideaal moment om de balans op te maken en naar ontwikkelingen te kijken in het Europese clubvoetbal van de laatste decennia, op basis van de kale cijfers – van wat er op het veld gebeurt en nu eens niet een financiële afrekening. Hoe machtig zijn de grote landen en hoe groot is het gat tussen hen en de rest van Europa geworden?
De Champions League, zoals wij die nu kennen, is eigenlijk van start gegaan in de zomer van 1999. Het toernooi bestaat sindsdien uit 32 clubs, met acht groepen van vier clubs. Dat was toen een revolutionaire verandering. Niet alleen de kampioenen of (sinds 1997) vice-kampioenen deden aan het toernooi mee, maar de grote landen werden vanaf dat moment ook vertegenwoordigd door de ploegen die op de derde of soms zelfs op de vierde plaats in de eigen competitie waren geëindigd.
Deze verandering vond plaats om het toernooi nog aantrekkelijker te maken voor sponsoren en voor tv-stations. Het was een ontwikkeling die eigenlijk vanaf eind jaren 80 was ingezet met de komst van groep ondernemers in het voetbal, zoals Silvio Berlusconi (AC Milan) en Bernard Tapie (Olympique Marseille). Bijna elke twee jaar werd het toernooi der landskampioenen hervormd om te voldoen aan de wensen van de partners, maar in 1999 was er een definitief model van het toernooi gevonden waar iedereen tevreden mee was. In dit seizoen bestaat deze formule twintig jaar en dat biedt een goede kans om te kijken naar ontwikkelingen en de verhoudingen in het Europese clubvoetbal.
Tevens werd in 1999 de EC voor bekerwinnaars afgeschaft (een eeuwige doodzonde voor mensen die van Cupfighters houden) en zijn er sindsdien maar twee toernooien. De UEFA Cup werd hervormd tot een megatoernooi, dat na voorrondes en een groepsronde, uiteindelijk met 32 ploegen verder ging waarbij acht degradanten uit de Champions League (die in hun groep op de derde plaats waren geëindigd) aan het toernooi werden toegevoegd. Ook dit toernooi, dat vanaf 2009 in een ander jasje is gepast onder de nieuwe naam Europa League, biedt na de groepsronde een goede gelegenheid om ontwikkelingen te analyseren.
640 clubs
Maar eerst de Champions League. In totaal zijn er 640 (32 x 20) deelnemers vanaf 1999. Uiteraard leveren de toplanden de meeste ploegen, want ze mochten per jaar vier of drie clubs inschrijven. In totaal hebben in deze twintig seizoenen 32 landen deelgenomen aan de Champions League. Dat levert de volgende ranglijst op qua deelnemers per land.
Natuurlijk wordt het merendeel van de plaatsen opgeëist door de toplanden. Spanje, Engeland, Duitsland en Italië leverden samen 44,4 % van de deelnemers en als we daar nog Frankrijk en Portugal bijvoegen loopt het percentage op tot 58,9 %. Dat was waarschijnlijk het doel van de organisatoren, maar van de andere 26 landen waren er maar vijf die gemiddeld tenminste één vertegenwoordiger in het toernooi per jaar kwamen.Verder zijn er nog vier landen die tenminste gemiddeld een keer in twee jaar een ploeg in het toernooi hadden. Tot slot zeventien landen die spaarzaam aan het toernooi mochten ruiken.
Het maximum aantal landen dat ooit aan één Champions League deelnam is negentien (in twee seizoenen: 2010-11 en 2013-14). In dit seizoen namen maar vijftien landen deel aan het toernooi en dat was een evenaring van een minimum, dat al vier keer in het vorige decennium was gehaald (voor het laatst in 2007-08). Er was in de afgelopen jaren wel sprake van een zekere spreiding van het aantal landen, dat was vertegenwoordigd. Meestal waren dat er zeventien.
320 clubs
Van deze 640 deelnemers ging de helft verder naar de volgende ronde. Dat was tussen 1999 en 2003 een tweede groepsronde maar vanaf 2004 een KO-ronde. Deze 320 clubs kwamen uit 19 landen. En die ranglijst ziet er als volgt uit:
Natuurlijk vallen een paar dingen meteen op: de enorme verschillen tussen de top 5 en de rest, die niet eens gemiddeld één ploeg per seizoen kan laten overwinteren. De vier toplanden nemen nu 61,1% van het aantal deelnemers aan de tweede fase van het toernooi in beslag en dat percentage loopt op tot 74,7% als we Frankrijk en Portugal ook meetellen. Drie van de vier deelnemers in de KO-fase komen dus uit de zes toplanden.
Ook de subtiele verschillen aan de top vallen op, tussen Engeland en Spanje èn Italië en Duitsland èn daaronder weer Frankrijk. Portugal zit op een eiland tussen de grote en de kleine landen. Nederland en Rusland zijn de lijstaanvoerders van de kleine landen, die nog niet eens gemiddeld één club per twee jaar door de groepsronde krijgen. Voor wie het Europese voetbal meer dan oppervlakkig volgt zijn deze cijfers misschien geen verrassing of zelfs een bevestiging van een vermoeden dat men al had. Buiten de top 6 landen is deelnemen aan de Champions League belangrijker dan winnen. En eigenlijk geldt dat winnen alleen voor de top 4 landen, met uitzondering van dat ene rare seizoen toen Porto en Monaco tegenover elkaar in de finale stonden.
Twintig jaar
Wanneer we de twintig jaar verdelen in periodes van vijf jaar, valt vooral op dat de verhoudingen stabiel zijn gebleven. De zes toplanden hebben altijd een enorm aandeel gehad in het tweede deel van het toernooi. In het begin was Spanje toonaangevend, maar sinds een paar is die rol voor Engeland, dat vorig jaar zelfs een record van vijf ploegen bij de laatste zestien had en ook in dit seizoen met alle vier de overtocht naar de KO-fase maakt. Ook de verhoudingen tussen Italië en Duitsland zijn gewisseld, terwijl Frankrijk stabiel op de vijfde plaats heeft gestaan.
In de eerste tien jaar (1999-2009) deden Nederland, Griekenland en Schotland het beduidend beter dan in de tweede tien jaar, terwijl voor Rusland, Oekraïne en Zwitserland het omgekeerde geldt. Opvallend is dat Tsjechië in de eerste vijf jaar van de Champions League drie keer de groepsfase overleefde en daarna nooit meer.
In totaal waren tussen 2005 en 2009 maar tien verschillende landen vertegenwoordigd in de KO-fase. Dat waren er tussen 2000 en 2004 zes meer (16). Tussen 2015 en 2019 is dat aantal slechts twaalf. Tijdens één seizoen is het maximum aantal landen overigens tien, maar dat werd in de eerste twee seizoenen gehaald (toen de tweede ronde nog een groepsronde was) en slechts één keer daarna in het seizoen 2015-16. Dit seizoen zijn het weer zeven landen. Overigens staat het record que inbreng van de vier toplanden op 13 van de 16 deelnemers (in het seizoen 2002-03), er bleven toen voor de rest maar drie plaatsen over (o.a. voor Ajax).
Afvallers
De keerzijde van de groepsronde van de Champions League zijn de afvallers, die weer gesplitst kunnen worden in degradanten naar de UEFA Cup / Europa League en de definitief uitgeschakelde ploegen. De eerste groep bestaat uit 160 (20 x 8) ploegen en die komen uit 24 verschillende landen. Die ranglijst ziet er als volgt uit:
Deze groep is opvallend gemêleerd, waarbij de inbreng van Duitsland, Frankrijk en Portugal als toplanden opvallend hoog is. Ze zijn op deze manier erg veel ploegen is kwijtgeraakt in het toernooi. Spanje, Italië en Engeland hebben gemiddeld eens in de twee jaar een ploeg die van de Champions League naar de Europa League (voorheen UEFA Cup) ging. De zes toplanden nemen toch 43,8% van deze plaatsen in beslag. Overigens is het opmerkelijk dat de inbreng van Frankrijk vooral is gebaseerd op de eerste tien seizoenen, want vanaf 2009 gingen er maar twee ploegen van het ene naar de het andere toernooi want meestal zonken ze dieper.
Bij de vier toplanden is een andere tendens zichtbaar, tussen 2015 en 2019 eindigden vijf Spaanse, vier Duitse, vier Italiaanse en drie Engelse ploegen op een derde plaats, oftewel ze samen goed voor 40% in deze periode. Met Frankrijk en Portugal erbij is er in deze categorie ook weer sprake van een absolute meerderheid (52,3 %).
Nederland had in twintig seizoenen ook een dozijn ploegen die hun Europese seizoen een stapje vervolgden en dat leverde voor Feyenoord zowaar nog een UEFA-Cup op. Voor veel clubs uit de kleine landen is de derde plaats in de groepsronde nog zeer eervol. Opvallend is zeker ook de hoge score van de Griekse clubs, duidelijk een voorbeeld van te klein voor de top maar groot genoeg om niet helemaal te worden afgevoerd. In iets mindere mate geldt dat ook voor de clubs uit Schotland, Turkije en België.
Nummers vier
De ranglijst van de echte afvallers (ook 160 clubs) bestaat uit 29 landen. Dat is niet helemaal onlogisch want dat zijn vaak ploegen uit de echte zwakke landen, die vaak in de ogen van het grote publiek voor spek en bonen meedoen. Er zijn zes landen, waarvan de ploegen altijd onderaan eindigden, waarbij Kroatië met vijf onderste plaatsen recordhouder is. Slovenië en Servië hebben dit drie keer meegemaakt.
Die laatste ranglijst ziet er als volgt uit:
De koplopers (Griekenland en Nederland, maar ook Turkije) zagen vooral in het eerste decennium hun ploegen onderaan eindigen en hebben zich daarna hersteld. Nederland had in de eerste vijf seizoenen zes ploegen die onderaan eindigden (PSV 2x, Willem II, Heerenveen, Feyenoord en Ajax) en in de volgende vijftien jaar nog maar vijf ploegen. Voor Frankrijk geldt het omgekeerde, want twee keer in de eerste tien jaar maar sinds 2009 maar liefst acht keer. Vandaar de opmerkelijk hoge score van dit topland. Toch eindigde er gemiddeld één club uit de vier toplanden per seizoen onderaan, waarbij de Engelse clubs dit maar twee keer meemaakten (Manchester United in 2005-06 en Manchester City in 2012-13).
Het afvalpercentage van de vier toplanden na de groepsfase is toch nog 22,5% en als we de elite uitbreiden met Frankrijk en Portugal komt dat percentage zelfs op 28,6%. Dat is misschien nog best veel, maar vergeleken met alle andere landen is het weinig. Voor Rusland, het grootste land van de rest, is de uitval al 75% en Nederland doet het iets beter (74,2 %) maar dat verschil is flinterdun. Het is duidelijk dat hier het grote gat wordt geslagen tussen de zes toplanden en de rest van Europa. In deze twintig seizoenen is er overigens maar één club, die elk seizoen de KO-fase haalde: Real Madrid. Dat is (niet toevallig) ook de club, die het toernooi in deze periode het vaakst won (zes keer).
Europa League
Dan maar een verdieping lager kijken hoe de verhoudingen liggen. Elk jaar waren er 32 ploegen die zich voor de KO-fase van de UEFA Cup/Europa League plaatsten, zeg maar overwinterden in Europa. In totaal zijn dat 640 ploegen. Het levert deze ranglijst per land op:
Deze ranglijst van ‘overwinteraars’ bestaat uit 31 landen. Dat is er één minder dat het aantal landen dat deelnamen aan de Champions League. Dat zijn niet helemaal onlogisch dezelfde landen, alleen plaatste Azerbeidzjan (Qarabag) zich één keer voor de Champions League (vorig seizoen) maar nooit voor de tweede helft van de UEFA Cup/Europa League. Van deze landen zijn er 12, die gemiddeld tenminste één deelnemer per jaar overhielden voor de KO-fase.
De vier toplanden leveren 36,4 % van de deelnemers en met Frankrijk en Portugal erbij is het precies de helft. Dus ook in dit toernooi moeten de andere landen van Europa het na de winter met de andere helft van de deelnemers doen. Nederland scoort nog hoog, met gemiddeld twee clubs per seizoen en heeft daarmee de grootste inbreng van de kleine landen.
Er zijn in de tijdsperiodes wel opmerkelijke schommelingen zichtbaar. Frankrijk leverde in de eerste tien jaar maar liefst 37 ploegen en in de volgende tien jaar slechts 16. Dat is een enorm verval. Hetzelfde geldt in mindere mate ook voor Duitsland, terwijl de inbreng van Rusland juist enorm is toegenomen in de laatste tien jaar en datzelfde geldt ook voor België, Oekraïne en Turkije. Overigens heeft Duitsland het record van aantal ploegen dat in één seizoen bij laatste 32 zat in de UEFA Cup/Europa League: 7 in het seizoen 2000-01 (met slechts twee degradanten uit de Champions League).
Overwinteraars
Om de verhoudingen in het Europese clubvoetbal nog duidelijker te bepalen is het handig om een ranglijst van het totaal aantal overwinteraars in de afgelopen twintig jaar (16 van de Champions League en 32 van de Europa League) samen te stellen. Maar om het belang van overwinteren in de Champions League te accentueren bestaat deze ranglijst uit twee kolommen, waarbij in de eerste het aantal ploegen per land wordt aangegeven en in de tweede het aantal, waarbij de ploegen in de Champions League dubbel tellen. Het totaal in kolom I is 960 en in kolom II is 1280.
In deze ranglijst worden de verhoudingen pas echt duidelijk zeker bij de gewogen score. De inbreng van de vier toplanden is 52,6 % en met Frankrijk en Portugal zelfs 67%. De hoogste score (voor de tweede kolom) in één seizoen is twaalf, van Spanje in het seizoen 2003-04, met vier ploegen in de KO-fase van de Champions League en vier in de KO-fase van de UEFA Cup. Zeven keer werd het totaal van 11 gehaald, vier keer door Engeland (o.a. vorig seizoen nog) en drie keer door Spanje. In ieder geval heeft de UEFA wel in de afgelopen jaren doorgevoerd dat in principe maximaal zeven clubs per topland in aanmerking voor Europees voetbal komen (tenzij de winnaars van de Champions League en/of Europa League niet bij de beste zeven ploegen in de eigen competitie horen).
In de totaallijst staat Nederland op een zevende plaats, nog net boven Rusland. Zo slecht heeft ons land het niet gedaan, maar het is wel het beste van de rest. Er zijn maar veertien landen die gemiddeld met tenminste één ploeg overwinteren in beide toernooien.
De andere zeventien landen mogen het met de kruimels en dan zijn er nog 24 landen, waarover het nog helemaal niet is gegaan want die vallen totaal uit boot: Albanië, Andorra, Armenië, Azerbeidzjan, Bosnië, Estland, Faröer, Finland, Georgië, Gibraltar, IJsland, Ierland, Kosovo, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië, Malta, Moldavië, Montenegro, Noord Ierland, San Marino en Wales. Ook deze landen hebben gewoon stemrecht binnen de UEFA en de FIFA en misschien zullen zij daarom instemmen met de komst van een derde Europese toernooi van 2020. Maar aan de top zal er niet veel veranderen en wellicht worden de percentages in de Champions League nog groter.