De voetbalrevolutie in de Eerste Wereldoorlog
Nederland bleef neutraal in de Eerste Wereldoorlog , maar was toch merkbaar in de Nederlandse samenleving. Het voetbal ging gewoon door met vier verschillende landskampioenen: Sparta in 1915, Willem II in 1916, Go Ahead in 1917 en Ajax in 1918. Hierover is nu het boek Kampioenen ’14 – ’18: Voetbal in neutraal Nederland. Jurryt van de Vooren schreef de inleiding, waarvan hier een deel.
Het Nederlandse voetbal heeft veel te danken aan de Eerste Wereldoorlog. Precies honderd jaar geleden veranderde dit van een elitesport in de belangrijkste volkssport van ons land. Vóór de oorlog werd voetbal vooral in de steden in het westen van het land gespeeld door jongens uit de hoogste sociale milieus. Ná de oorlog waren er clubs in heel Nederland. Voetbal was een volkssport geworden.
Vooral de snelheid waarmee de katholieken zich op het voetbal hebben gestort is adembenemend met maar liefst 2800 nieuwe verenigingen in slechts 25 jaar, ondergebracht bij de Roomsch-Katholieke Federatie uit 1916. Nederland was in die tijd namelijk een verzuild land met eigen leefwerelden voor christenen, katholieken, socialisten en de liberalen – zelfs bij het voetbal. Vóór 1900 was er ten zuiden van Helmond nog geen enkele voetbalclub. Door die katholieke opmars wemelde het na de Eerste Wereldoorlog in die regio opeens wel van de voetballers, spelend in de eigen zuil: katholieken tegen andere katholieken.
Bij deze voetbalrevolutie speelde ook het leger een doorslaggevende rol. Alhoewel Nederland neutraal bleef, werd door die oorlog wel duidelijk dat soldaten een goede conditie moesten hebben, naast gevoel voor discipline. Opperbevelhebber Snijders schreef daarom in 1915 een brief dat er eindelijk geld was voor soldatenatletiek. ‘Welke propagandist voor de sport zou een jaar geleden aan een dergelijke circulaire hebben durven denken?’, schreef De Nieuwe Rotterdamsche Courant daarna. Verder kwamen er militaire voetbalcompetities voor 278 elftallen, waarvoor de opperbevelhebber het bevel gaf aan 1850 officieren om de voetbalbond zoveel mogelijk te steunen. Voetbal was staatsbelang geworden.
De dagelijkse oorlogsproblemen
Het was niet alleen maar feest voor de voetballers in de Eerste Wereldoorlog – integendeel. Het eerste probleem was de mobilisatie van 1914 toen duizenden mannen werden gedwongen plaats te nemen in het leger. Sterspeler Bok de Korver van Sparta miste zo heel veel wedstrijden. De Nederlandse Voetbalbond benoemde vanwege deze problemen een speciale commissie, in de wandelgang bekend als de Noodcommissie, die veel moeilijke beslissingen moest nemen.
Het voetbal merkte verder dat er in ons land een gigantische vluchtelingenstroom uit België was. ‘Van verschillende plaatsen bereiken ons berichten van inzamelingen op de voetbalvelden’, meldt Het Nieuws van den Dag in oktober 1914, ‘ten behoeve van de arme uitgewekenen gehouden.’ Een vluchtelingenteam speelde tegen een Haarlems gelegenheidselftal en ook tegen Ajax werd er gevoetbald. Gevluchte Belgen werden lid van clubs in hun nieuwe verblijfplaatsen.
Ajax heeft zijn clublied zelfs te danken aan een Belgische vluchteling. In februari 1918 plaatste het clubblad een oproep voor een melodie, waarvoor hoofdredacteur D. Knegt al de tekst had geschreven met de beroemde openingszin ‘Een juichtoon da’vre langs de velden’. Componist Emile Painparé, vanuit Brussel naar Amsterdam gevlucht, schreef daarop de melodie. ‘We zien Painparé nog zitten,’ blikte Knegt later terug. ‘Met onzen tekst in de linkerhand, terwijl hij zijn rechterhand gaten in de lucht sloeg, neuriënd, zoo’n beetje gekkig, piassend, half lezend, half gesticulerend.’ Honderd jaar later wordt deze Ajax Marsnog steeds bij elke thuiswedstrijd gedraaid als directe nalatenschap van de Eerste Wereldoorlog.
Het noorden van het land had vooral te maken met Britse soldaten, die in Groningen waren geïnterneerd. Ook daar zaten veel goede sporters bij, waar nabijgelegen voetbalclubs veel profijt van hebben gehad. In 1920 werd Be Quick uit Groningen zelfs landskampioen door inbreng van deze Britten, nog steeds de enige landstitel ooit voor een club uit het noorden. Tijdens onderlinge wedstrijden in Groningen en Friesland werd bijna tienduizend gulden binnengehaald voor de vluchtelingen en de geïnterneerden.
HFC Haarlem en Blauw Wit in 1917. Foto via Beeldbank Noord-Holland
Rampen, rellen, revoluties
En dan waren er nog de nodige rampen en epidemieën die het voetbal ontwrichtten. In 1916 was er een grote overstroming, vooral ten noorden van Amsterdam. ‘Het aanvankelijk vlotte verloop der competities werd ernstig geschaad,’ merkte de bond op. In een speciaal Watersnoodfonds van de voetbalbond zat meer dan 3000 gulden.
Aan het einde van oorlog brak de Spaanse griep uit, een vreselijke epidemie die wereldwijd tientallen miljoenen dodelijke slachtoffers eiste – alleen al in Nederland zo’n veertigduizend. De precieze gevolgen voor het voetbal in ons land zijn nooit in kaart gebracht, maar die waren enorm. In oktober 1918 waren er elftallen die soms wel zeven spelers misten. In Almelo werden alle openbare vermakelijkheden verboden, ook voetbal. Bij Sparta overleed bestuurslid C. Oosterwijk, pas dertig jaar oud. Weer een week later miste Haarlem vijf spelers. In Winschoten overleed de bekende voetballer G. Schoonhoven, in Deventer Gerrit van Tongeren. Ook in Wageningen was een voetbalverbod.
In deze chaos eindigde de Eerste Wereldoorlog met ook nog de socialistische revolutiepoging van Pieter Jelles Troelstra. Burgemeester Zimmerman van Rotterdam reageerde hierop met een opmerkelijke samenwerking met voetbalclub Sparta door het opstellen van een burgerwacht, die belangrijke punten zou verdedigen als er inderdaad een opstand zou komen. Dat werd duidelijk op zondag 17 november na afloop van de strijd om de Gouden Onafhankelijkheidsbeker, toentertijd een belangrijke jaarlijkse wedstrijd tussen een nationaal team en een Rotterdams gelegenheidselftal.
Zimmerman sprak na afloop en dankte de Rotterdamse sportwereld voor het leveren van mensen aan die burgerwacht. “Op mijn initiatief werd tot het vormen van een Burgerwacht besloten, en ik verklaar het hier met trots, de medewerking welke ik op dit gebied van het bestuur van Sparta en andere sportcorporaties heb mogen ondervinden, stemmen mij tot vreugde en groote dankbaarheid.” Voorzitter Overeijnder van Sparta werd daarbij persoonlijk hulde gebracht. Namens de Rotterdamse Voetbalbond beloofde ook voorzitter Krijgsman nog dat zijn mensen zouden strijden tegen welke revolutiepoging dan ook.
Sparta-speler Piet van der Wolk hoorde die toespraak alleen niet, omdat hij als lid van die burgerwacht plaats had genomen bij een treinstation, zo zag een verslaggever van Het Sportblad. ‘Het geweer op den schouder en de rood-wit en blauwen band om zijn arm.’ Hiervoor liet de voetballer dus de Gouden Onafhankelijkheidsbeker lopen, om zo de socialistische opmars van Troelstra te stoppen.