NieuwVoetbal

De wereld is in 125 jaar steeds mobieler geworden en het voetbal dus ook

Feyenoord maakte in 2022 voor een wedstrijd tegen het Deense FC Midtjyland een reis van ongeveer 1500 kilometer – twee keer zoveel als het totaalaantal reiskilometers van de landskampioen van 1898! De wereld is tenslotte mobieler geworden en daarmee ook het voetbal. In samenwerking met Football Makes History.

Ajax in 1966 op Schiphol voor het vertrek naar Istanbul. Foto via het Nationaal Archief

Het voetbal is de belangrijkste sport ter wereld, dat echt overal wordt gespeeld. In de vorige eeuw werd het steeds makkelijker om grote reizen te maken, waardoor het ook steeds makkelijker werd om internationale wedstrijden te spelen. De manier waarop een competitie is ingedeeld, zegt dan ook alles over de mobiliteit op dat tijdstip.

Natuurlijke vijanden

Bergen en rivieren zijn lange tijd de grootste natuurlijke tegenstanders van het voetbal geweest. Het is heel moeilijk om een rivier over te steken als er geen brug is, net zoals een berg een onneembare hindernis kan zijn. Deze barrières stonden lange tijd grensoverschrijdend voetbalcontact in de weg. Geografische omstandigheden zijn tenslotte doorslaggevend voor onze mobiliteit, wat ook opgaat in het voetbal.

De snelle ontwikkeling van het internationale reisverkeer veranderde alles, eerst via de trein en daarna met het vliegtuig. Regio’s die voorheen amper onderlinge voetbalcontacten hadden, stonden opeens met elkaar in verbinding. En dat was niet alleen internationaal zo, maar ook binnen landen zelf.

Grotere competities

Competitie-indelingen en wedstrijdschema’s weerspiegelen de historische omstandigheden, zo blijkt uit een onderzoek naar de mobiliteit van het Nederlandse voetbal sinds 1898. In de begintijd verplaatsten de clubs uit de hoogste divisies zich vooral met fietsen, bussen en treinen – afhankelijk van de afstand. In onze tijd gebeurt dat met speciale spelersbussen voor de binnenlandse reizen en vliegtuigen voor daarbuiten. De trein speelt nog amper een rol.

De afgelegde afstanden zijn in 125 jaar enorm gegroeid. Het Amsterdamse RAP was in 1898 de eerste officiële landskampioen van Nederland. De club moest hiervoor dertien wedstrijden spelen tegen clubs op een afstand van maximaal 65 kilometer van het eigen terrein. De bekercompetitie bestond in die tijd niet, net als internationale toernooien. Aan het eind van het seizoen had RAP voor dertien officiële wedstrijden ongeveer 750 kilometer gereisd.

Precies 125 jaar later won de Rotterdamse voetbalclub Feyenoord de landstitel. De club moest hiervoor 34 wedstrijden spelen tegen clubs op een afstand van maximaal 250 kilometer van het eigen terrein. Voor de bekercompetitie en de internationale toernooien werden nog eens veertien wedstrijden gespeeld, waarbij de reizen naar Rome van ruim 3000 kilometer het langst waren. Aan het eind van het seizoen had Feyenoord voor 48 officiële wedstrijden ongeveer 19.000 kilometer gereisd – ruim 25 keer zoveel als de verre voorgangers van RAP!

Vijf kampioenen

Het is geen enkele verrassing dat de voetballers van 2023 aanzienlijk mobieler zijn dan die van 1898. Toch geeft een onderzoek naar deze mondialisering belangrijke inzichten over de historische ontwikkeling van de organisatie van het voetbal.

Daarvoor heb ik alle officiële wedstrijden onderzocht van de vijf landskampioenen van Nederland van de afgelopen 125 jaar. Het betreft RAP uit Amsterdam in 1898, RCH uit Haarlem in 1923, BVV uit Den Bosch in 1948, Ajax uit Amsterdam in 1973, Ajax in 1998 en Feyenoord uit Rotterdam in 2023. Het zijn dus allemaal tijdsintervallen van 25 jaar.

De reisafstanden zijn geschat met behulp van Google Maps, om zo het aantal kilometers te bepalen van de eigen stad naar de plaats voor een uitwedstrijd. Er is in alle gevallen gekozen voor de wandelroutes, omdat de moderne snelwegen er in de begintijd nog niet waren. Als twee ploegen in dezelfde stad speelden, is gekozen voor een afstand van tien kilometer.

Een voorbeeld: RAP speelde in 1898 een uitwedstrijd tegen Rapiditas uit Rotterdam. Volgens Google Maps is de reisafstand tussen Amsterdam en Rotterdam ongeveer 65 kilometer, zodat de reisafstand is vastgelegd op 130 kilometer – heen en terug. Het is geen exacte berekening, maar de resultaten geven een goed inzicht in de langetermijnontwikkeling van deze reisafstanden, zoals onderstaande grafiek laat zien.

Regionale competities

Tot en met 1948 veranderde er niet zo heel veel, wat simpel is te verklaren. De Eredivisie als hoogste klasse in het Nederlandse betaalde voetbal werd pas in 1956 opgericht, waarmee er voor de eerste keer een landelijke competitie kwam. Vóór dat moment was de hoogste divisie nog opgesplitst in vier, vijf of zes regionale competities, waarna de afdelingskampioenen aan het eind van het seizoen een onderlinge kampioenscompetitie speelden om de landstitel.

Dat kon in die tijd niet anders, want alleen met deze opzet waren de deelnemende clubs in staat om op dezelfde dag te reizen én te spelen. Het was in de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog voor een club uit het zuiden van het land zo goed als onmogelijk om zonder overnachting naar het noorden te reizen. Alleen voor de kampioenscompetitie werden grote reizen gemaakt.

Die ontwikkeling is duidelijk zichtbaar bij de landkaarten per seizoen, waarbij we zien waar de uitwedstrijden werden gespeeld. RAP speelde in 1898 alleen maar in het westen van het land, wat eind negentiende eeuw inderdaad het zwaartepunt van het Nederlandse voetbal was. De enige andere regio met een eigen competitie in die tijd was in het oosten van Nederland. Bekerwedstrijden bestonden nog niet.

RCH uit Haarlem speelde 25 jaar later zijn normale competitiewedstrijden ook allemaal in de eigen regio. Alleen voor de kampioenscompetitie werd er gereisd naar de verschillende uithoeken van het land. Er was dat jaar geen bekercompetitie.

Bij BVV uit Den Bosch zien we de regionale indeling heel goed, omdat deze club alle competitiewedstrijden in het zuiden van Nederland speelde. Pas tijdens de kampioenscompetitie gebeurde dat elders in het land. BVV schreef zich dat jaar niet in voor de bekercompetitie, omdat die nog geen belangrijke rol had in het Nederlandse voetbal. Dat is pas sinds 1960, omdat de winnaar zich vanaf dat jaar kon plaatsten voor de Europa Cup II.

Met de invoering van de Eredivisie in 1956 veranderde alles, want sinds dat seizoen worden de competitiewedstrijden door heel Nederland gespeeld. De groeiende mobiliteit van de samenleving was hier van fundamenteel belang, want die was noodzakelijk voor deze nieuwe opzet.

De andere beslissende factor voor de groeiende reisafstanden is het Europese voetbal, wat bij Ajax in het seizoen 1972-1973 goed zichtbaar is op de kaart. De competitiewedstrijden en het bekertoernooi waren allemaal in Nederland, maar de grootste reizen werden gemaakt voor de internationale wedstrijden. In eigen land overbrugde Ajax dat seizoen grofweg 3200 kilometer, maar voor de buitenlandse reizen ongeveer 12.000.

Het principe achter deze internationale toernooien is hetzelfde als bij de invoering van de Eredivisie: die zijn alleen maar mogelijk als er voldoende mobiliteit is. Het belangrijkste is niet zozeer of de clubs en voetballers mee willen doen, maar of zij de benodigde reizen kunnen maken. Met andere woorden: de mobiliteit van de maatschappij is doorslaggevend voor de ontwikkeling van het voetbal.

En zo is het in onze tijd nog steeds, zowel met Ajax in 1998 als Feyenoord in 2023. Ongeveer een derde van de afgelegde kilometers in deze jaren was in eigen land en de rest daarbuiten. Het ligt maar net aan de loting en het behaalde succes hoeveel er werd gereisd, waardoor Ajax toevallig naar Moskou moest en Feyenoord twee keer naar Rome.

En dan heeft dit onderzoek zich nog niet eens gericht op de afgelegde afstanden voor trainingskampen of vriendschappelijke wedstrijden, laat staan op de individuele reizen van voetballers, die uitkomen voor hun nationale elftal. Santiago Giménez van Feyenoord bijvoorbeeld speelde in het seizoen 2022-2023 voor Mexico, waarvoor hij veel grotere afstanden heeft afgelegd dan met zijn eigen club.

Oorlog en andere rampen

Bovenstaand onderzoek is heel algemeen met een zeer beperkt aantal gegevens, waarin de directe relatie tussen de groeiende mobiliteit en de wereldwijde groei van het voetbal toch al zichtbaar wordt gemaakt. Het spreekt voor zich dat dramatische gebeurtenissen als een oorlog of een ramp hier ook een invloed op hebben, maar dan op een negatieve manier.

Zo werd de geografische reikwijdte van de competities in het Nederlandse voetbal opvallend kleiner gedurende de Tweede Wereldoorlog. Rivieren werden weer een hindernis, waarmee de leefwereld van de sporters letterlijk kleiner werd. Bruggen werden gebombardeerd, waardoor regio’s van elkaar werden gescheiden. Een rivier was weer een natuurlijke vijand. Een andere beperking was een gebod uit 1943 dat clubs dagelijks maximaal nog maar honderd kilometer met de trein mochten reizen.

Een goed voorbeeld is de provincie Gelderland. Daar waren grote verschillen bij het aantal deelnemers per competitie, vooral afhankelijk van de beschikbare bus- en treinverbindingen. De 1e Klasse, Afdeling E, bestond in 1940 uit zeven clubs met Lochem als middelpunt, waarin elke deelnemer twaalf wedstrijden speelde. In de regio Dieren, aan de andere zijde van de IJssel, was er een competitie met achttien speeldagen. Rond Doetinchem waren de reismogelijkheden dan weer zo goed dat er maar liefst 24 wedstrijden werden gespeeld – het dubbele van de regio Lochem.

Door de oorlogsomstandigheden veranderde er veel. De Gelderse Voetbalbond schreef in het jaarverslag van 1941 dat het steeds moeilijker werd om te reizen. Er waren amper fietsbanden en op zondag reden er helemaal geen bussen meer. ‘Maakt het spelen voor onze plattelands-elftallen wel erg moeilijk,’ concludeerde het voetbalbestuur, maar zo makkelijk gaven die het niet op. ‘Misschien trekken wij zoo nu en dan met de een of andere boerenkar van het eene dorp naar het andere, maar komen zullen wij er.’

Voetbalclub Lochem had inderdaad met deze problemen te maken, aldus de notulen van de bestuursvergaderingen en ledenbijeenkomsten. Op 24 november 1943 kwam het fietsentekort ter sprake, waardoor het moeilijk was om uitwedstrijden te spelen, zelfs al was het maar enkele kilometers verderop.

De Gelderse bond kreeg het hierdoor steeds moeilijker om niet alleen competities in te delen, maar vooral om die succesvol af te handelen. ‘Bij het samenstellen van de wedstrijden werden de programma’s geografisch zoo gunstig mogelijk vastgesteld,’ aldus het jaarverslag van 1942. Die werden dan ook steeds kleiner naarmate de oorlog vorderde, totdat in september 1944 het complete voetballeven in Nederland tot stilstand kwam.

Samengevat: naarmate de oorlog langer duurde, waren er steeds minder reismogelijkheden en daarmee minder voetbalwedstrijden.

Watersnoodramp

Het voorbeeld uit Gelderland geeft opnieuw aan dat competitie-indelingen veel informatie geven over de mobiliteit van de samenleving op dat moment. Dat zien we wederom in 1953 in de provincie Zeeland, in het jaar dat deze provincie zwaar werd getroffen door de Watersnoodramp, de grootste overstroming in Nederland (en de omliggende landen) van de vorige eeuw.

In het seizoen 1952-1953 telde Zeeland zestien provinciale seniorencompetities. Zes daarvan werden gespeeld op de zaterdag door christelijke clubs, uit respect voor de Zondagsrust.

De twee kleinste competities waren de 1e Klasse C en de 2e Klasse C, waarvan alle clubs afkomstig waren van het eiland Schouwen-Duiveland. Beide bestonden uit slechts zes verenigingen, wat makkelijk is te verklaren door de geografische omstandigheden van dit gebied: vanwege de afwezigheid van vaste verbindingen was er een zeer lange omweg nodig om deze regio te verlaten. In onze tijd is het ongeveer drie kwartier reizen van Schouwen-Duiveland naar Vlissingen, maar tot in de jaren vijftig waren de voetballers daarvoor twaalf uur onderweg – heen en terug! Het is volkomen logisch dat hun competitie zich in hun eigen omgeving afspeelde.

Precies in dit geïsoleerde gebied vielen de meeste slachtoffers tijdens de Watersnoodramp. In het dorp Ouwerkerk verdronken 91 inwoners. De plaatselijke club SVOWK had precies 23 leden, waarvan er zes waren omgekomen. De complete infrastructuur was weggeslagen, waardoor er geen voetbal meer mogelijk was – als daarvoor nog enige belangstelling was geweest bij deze clubs. De twee competities op Schouwen-Duivenland werden dat jaar daarom niet meer uitgespeeld.

Het is heel opvallend dat het voetballeven in de rest van Zeeland uiteindelijk wél in hetzelfde seizoen werd hersteld, al was het moeizaam. Alleen op Schouwen-Duivenland is dat niet gelukt. Deze vreselijke ramp heeft dus alleen het voetbal stilgelegd op dat deel waar geen enkele mobiliteit meer bestond, waarmee opnieuw deze onderlinge verhouding is vastgesteld.

Juist omdat voetbal een internationale sport is, is het belangrijk dat zulk onderzoek ook plaatsvindt in andere landen om deze verbanden verder uit te zoeken. En dat we deze gegevens uitwisselen, vergelijken en opnemen in een internationale context. Want ook voor sporthistorici zijn de bergen en rivieren geen hindernis meer om onderling contact te houden.

Waardeer deze site!

Onze content is gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je dat laten blijken met een kleine financiële bijdrage.

Mijn gekozen waardering € -

Jurryt van de Vooren
https://sportgeschiedenis.nl
Specialist in sporterfgoed. Al meer dan 25 jaar de enige Amsterdammer, die is afgestudeerd op Feyenoord.