Een Ajacied in oorlogstijd
Voetbal werd in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog alleen maar populairder. Ook Ajax speelde vrolijk door. Ajacied Jan Carel Wijnbergen deed meer dan alleen voetballen.
Het bestuur van de KNVB nam na de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 het standpunt in dat het wenselijk was mee te werken aan ‘een zoo spoedig mogelijk herstel van het normale leven.’ Op 18 mei verstuurde het bestuur van de AVB, de onderafdeling Amsterdam van de KNVB, een circulaire aan alle aangesloten verenigingen. Daarin werd gevraagd of de desbetreffende vereniging nog de beschikking had over een speelterrein en zo ja, of de vereniging dan nog competitiewedstrijden wenste te spelen. Van de 147 verenigingen reageerden 117 op de circulaire. In totaal gaven slechts 25 verenigingen aan dat zij uit principiële overwegingen afzagen van het verder spelen van wedstrijden in competitieverband.
De meeste Amsterdamse verenigingen stelden hun terreinen dus wel ter beschikking. Uitzondering vormden de terreinen aan het Voorland en aan de Velserweg. Deze complexen waren gedeeltelijk in beslag genomen voor militaire doeleinden. Op het gebied Voorland werden meerdere legerpaarden ondergebracht. Een aantal velden aan de Velserweg bij station Sloterdijk werd aanvankelijk ook afgegraasd door geëvacueerde koeien.
Voor Ajax kwam de competitie op 26 mei 1940 weer op gang. Het clubleven stond echter op een laag pitje. De spertijd en de verduisteringsmaatregelen bemoeilijkten het de mensen om ’s avonds de deur uit te gaan. Hierdoor werd het verenigingsleven beperkt tot de zondagen waarop gespeeld werd en tot de twee trainingsavonden in de week. Ook was het eerste team van Ajax niet altijd compleet. In de laatste twee jaren van de bezetting kreeg de training extra aantrekkingskracht voor de spelers vanwege de maaltijd die eraan verbonden was.
Ondanks deze beperkende maatregelen werd er vrijwel de gehele oorlog door Ajax doorgespeeld. De bal bleef rollen en er leek eigenlijk niets aan de hand.
Verzet
Ook Ajacied Jan Carel Wijnbergen bleef tijdens oorlog voetballen. Vooral voetballen op de Nieuwmarkt was voor hem een groot genot. Wijnbergen woonde in de oorlog in de Ridderstraat, een straat gelegen tussen de Oude Schans en de Geldersekade.
Hij werd in januari 1943 bij Ajax voorgesteld als juniorlid. Op 4 september van dat jaar werd hij daadwerkelijk aangenomen. Op 17 juni 1944 ging hij over van de junioren naar de senioren.
Maar hij deed meer dan voetballen. Onder invloed van zijn vader besloot hij zich tegen de Duitse bezetter te verzetten. Op een zekere ochtend in februari werd hij voorgesteld aan Jaap Brandenburg. Brandenburg vroeg aan Wijnbergen of hij naar Amsterdam-Noord wilde fietsen om bij een enkele bedrijven aan de werknemers ‘pakketjes met blaadjes` te overhandigen. De blaadjes bleken een oproep te zijn tot een algehele staking. Deze staking zou de geschiedenis ingaan als de Februaristaking. Met deze fietstocht naar Amsterdam-Noord deed Wijnbergen zijn intrede in de illegaliteit.
Op verzoek van Brandenburg bleef Wijnbergen blaadjes bezorgen op adressen die hem werden opgegeven. Later vervoerde hij ook wapens. Zo bezorgde hij bijvoorbeeld wapens bij de beruchte verzetsgroep CS6 van Gerben Wagenaar van voetbalclub De Volewijckers. Later werkte Wijnbergen ook mee aan de vervalsing van persoonsbewijzen en hielp hij onderduikers aan de juiste adressen.
Opgepakt
Uiteindelijk werd hij opgepakt. Wijnbergen belandde in de gevangenis in de Euterpestraat. Midden in de nacht werd hij uit zijn cel gehaald voor verhoor. Tijdens het verhoor werd hij bont en blauw geslagen. Wijnbergen was opgepakt terwijl hij een aantal exemplaren van verzetskrant ‘De Waarheid’ in bezit had. De verhoorder wilde graag weten waar en door wie die krant werd gemaakt.
‘Wie zijn je helpers?’ Geen antwoord. ‘Bij wie moest je de kranten bezorgen?’ Geen antwoord. Zo ging het maar door. Iedere vraag ging gepaard met een flink pak slaag. Er werd geslagen, gespuugd en geschopt. Onverwachts kreeg Wijnbergen een klap met de kolf van een geweer op zijn achterhoofd. Hij raakte buiten bewustzijn en werd door bewakers naar een cel gesleept en naar binnen gesmeten. Hij kreeg even de tijd om bij te komen, maar al snel begonnen de verhoren opnieuw. Het leverde allemaal weinig op, maar de SD besloot om Wijnbergen uiteindelijk maar naar kamp Amersfoort te sturen vanwege het beledigen van het Duitse Rijk.
Weinbergen verbleef enige tijd in het kamp maar wist te ontsnappen en terug te keren in Amsterdam. Daar aangekomen ving zijn broer hem op. Hij kreeg tijdelijk onderdak op Rechtboomsloot 2 en zodra hij daar aankwam dronken de broers ter viering van het wederzien een `eigen gestookte borrel`.
De Duitsers schieten door
Tot het eind van de bezetting ging Wijnbergen door met zijn verzetsactiviteiten. Op 5 mei 1945 capituleerden de Duitsers. Nederland was weer vrij! Maar Wijnbergen maakte desondanks nog een enorm drama mee. Op 7 mei werd hij met zijn verzetsgroep gedetacheerd in een onderstuk van de Prins Hendrikkade, vlak naast de St. Nicolaaskerk. De groep kreeg het verzoek om assistentie te verlenen aan het Rode Kruiskorps. Dit korps was op de Dam ingezet vanwege de verwachte drukte. De bevrijding zou door de Amsterdammers uitgebreid gevierd worden op het hoofdstedelijke plein. Het werd ook druk op de Dam en er hing een enorme feeststemming.
Maar toen gebeurde het! Vanuit een gebouw op de hoek van de Dam en de Kalverstraat, de ‘Grote Club’ genaamd, werd met scherp op het feestende publiek geschoten.