Franse voetballers van 1968 in de ban van de revolutie
Mei 1968 staat vooral bekend om de hevige gevechten tussen politie en studenten in de straten van Parijs. In deze periode legden de arbeiders heel Frankrijk plat met langdurige stakingen. Ook opvallend was de bezetting van het gebouw van de Franse voetbalbond door een handjevol voetballers en journalisten.
Door Olaf van Muijden
Er hing al dagenlang een broeierige sfeer in hartje Parijs toen in de nacht van 10 op 11 mei 1968 een explosie van geweld losbarstte. Studenten stonden oog in oog met de door paniek overmande politie. Barricades werden opgetrokken en straatstenen losgerukt. De sterke arm der wet reageerde met de wapenstok in de hand en traangas ongekend fel. Omdat president Charles de Gaulle en zijn rechterhand Georges Pompidou in het buitenland verbleven, rustte de verantwoording op de schouders van de Minister van Educatie, Alain Peyrefitte, wiens naïeve houding slechts werkte als een rode lap op een op hol geslagen stier.
Waarom waren de studenten zo boos? Halverwege de jaren zestig bleken de Franse universiteiten de toestroom van studenten niet meer te kunnen bolwerken. In akelige buitenwijken werden daarom grauwe dependances opgetrokken uit beton en propvol leergierige studenten gestopt. De faciliteiten waren armetierig en het bewind op deze leerfabrieken onhoudbaar paternalistisch. Zo mochten jongens geen meisjes op hun kamers ontvangen en andersom natuurlijk. Sterker nog, op zijn kamer mocht de student (in de bloei van zijn leven) geen eens de meubels verzetten, zijn politieke voorkeur uitten of zelfs iets onbenulligs als foto’s ophangen. Nanterre is het beste voorbeeld, daar zat ondermeer de faculteit sociologie. De studenten eisten simpelweg betere omstandigheden, invloed op hun eigen leven en dat de wereld hun eens behandelde als volwassen en weldenkende mensen.
Juist die diepgekoesterde wens zag de onderwijstop en het gaullistische regime niet. Zelfs toen in mei 1968 de studenten tot directe acties overgingen, deed men het af als een onbenullig verschijnsel door een klein links groepje dwazen opgehitst. Een demonstratie op 13 mei 1968 trok echter 800.000 man. Studenten liepen arm in arm met arbeiders, scholieren met professoren en docenten, communisten met linkse parlementsleden en nog kozen de verantwoordelijken niet voor de dialoog. Toen Pompidou terugkwam van zijn werkbezoek in Egypte en inging op de eisen van de wanhopige studenten bleek het kwaad al geschied en de vonk overgesprongen naar de arbeidende klasse.
De hardwerkende Fransoos had ook alle redenen om ontevreden te zijn. De toegenomen welvaart leek aan hem voorbij te zijn gegaan. De kloof tussen rijk en arm was toegenomen. Het werk was eentoniger dan ooit tevoren en er heerste een verlammende hiërarchie op de werkvloer. Onaangekondigde stakingen en bezettingen van diverse fabrieken spreidden zich als een inktvlek uit over het hele land en hield het gehele openbare leven in een wurggreep.
Een Renaultfabriek in Cleon bijvoorbeeld werd platgelegd en de stakers togen rap af naar één in Flins om uiteindelijk te eindigen in Boulogne-Billancourt waar de belangrijkste van alle Renaultfabrieken stond. Wat begon met 200 stakers op 14 mei, kende de climax op 22 mei met 2 miljoen stakers. De eisen waren domweg meer loon en een beter pensioen. Een grappig voorbeeld was de ludieke en inventieve omgang met de naamletters van de firma Berliet in Lyon. Na wat husselen preek op de gevel boven de ingang het woordje Liberté.
Voetballers in opstand
In dit licht is het niet vreemd dat lieden van de vrije beroepen – kunstenaars, filmmakers, geestelijken, doctoren, radiomakers en dus ook voetballers – hun grieven kwijt wilden. Juist op 22 mei 1968 drongen voetballers, waaronder twee profs, met journalisten van het linkse, zeer kritische Miroir du football om 8 uur in de ochtend het gebouw van de FFF aan de Avenue d’Iéna 60B binnen. Aan het balkon werden twee spandoeken opgehangen met de leuzen Le football aux footballeurs! en La Fédération, propriété des 600.000 footballeurs en tevens een rode vlag gehesen. Aldaar gijzelden de actievoerders de secretaris-generaal Pierre Delaunay en de nationale instructeur, Georges Boulogne. De bezetting duurde tot in de middag van 27 mei.
Desbetreffende journalisten waren onder andere François Thébaud en Francis LeGoulven, de profvoetballers André Mérelle en Michel Oriot van het Parijse Red Star Football Club. Deze club met een rijke historie was één van de oprichters in 1932 van de huidige Franse competitie, maar is inmiddels afgezakt naar de derde klasse. In 1968 was Red Star een eerste divisionist.
Mérelle vrij vertaald over het waarom van de bezetting: “Op andere maatschappelijke terreinen, zoals de school, de universiteit, zijn wij getuige van het feit dat het gezag uitgedaagd wordt en nieuwe denkbeelden opkomen. Het voetbal blijft echter het domein van onverlichte autocraten. We moeten ons afvragen of de macht wel met hen gedeeld kan worden en of we niet deze denkbeelden aan hen dienen op te leggen.”
Om hun actie kracht bij te zetten kwamen Mérelle, Oriot, Thebaud, LeGoulven en hun kameraden met een heus manifest waarin zij hun standpunten opsomden. Het kwam er kort op neer dat zij vonden dat de bond te veel macht bezat en deze enkel misbruikte voor eigen gewin en dat van een handjevol eliteverenigingen. De kleinere clubs waren de dupe van een eenzijdig beleid. Ledenbijdragen en winst dienden ten gunste te komen van de verbetering van sportfaciliteiten op elk niveau en de bevordering van spelvreugde voor de jeugd.
Het plan om een B-licentie in te voeren, was tevens een doorn in het oog. Ook de wijze waarop contracten van profspelers opgesteld waren, vond weerzin. Het versoepelde allesbehalve de doorstroom tussen de verschillende competities en schiep allesbehalve een voedingsbodem voor vernieuwing. De ondergetekenden van het manifest riepen dan ook spelers, coaches en managers van deze clubs plus iedereen die zich een voetballiefhebber waande op zich solidair te verklaren met het actiecomité. Of zij werkelijk de 600.000 leden vertegenwoordigden is vanzelfsprekend de vraag.
Onder de Franse voetbalbobo’s was echter weinig begrip voor de bezetting. Dat is ook niet zo gek, want één van de eisen was de aftreding van het bondsbestuur en de staf van het nationale elftal. Boulognes voetbalvisie stond tevens haaks op die van de actievoerders. Hij vond namelijk dat voetbal niet gericht hoorde te zijn op spelvreugde an sich. Nee, door middel van een uiterst professionele benadering van het spelletje kon de jeugd voorbereid worden op het echte leven. Als de economie onderhevig was aan een zware internationale concurrentiestrijd, dan ook het voetbal. Boulogne stond daarom op geen enkele manier open voor welke vorm van feedback.
Louis Dugauguez, de bondscoach destijds, daarentegen vond dat de aantijgingen aangegrepen moesten worden om versneld structurele hervormingen door te voeren. Op zijn minst behoorde de FFF gesprekken aan te gaan met alle betrokkenen. Ook Just Fontaine en de communistische miljonair Jean-Baptiste Doumeng (tot 1967 voorzitter van Toulouse FC) zagen de bezetting van het pand aan de Avenue d’Iéna eerder als een uitdaging dan een klap in het gezicht. Zij pleitten voor een gehele reorganisatie van het Franse voetbal.
De Franse voetbalfederatie keurde de beruchte bezetting natuurlijk direct af, maar bagatelliseerde deze ook. Voor de bond was immers de aanwezigheid van journalisten die banden hadden met de communistische partij een teken aan de wand. De UNFP (Union Nationale des Footballeurs Professionnels) onder leiding van Michel Hidalgo keurde weliswaar de actie eveneens af, maar kon zich wel voor een groot gedeelte vinden in de kritiek.
Onder druk van de sportmedia en veel grootheden uit het Franse voetbal moest de FFF dan ook de eisen wel degelijk serieus nemen. Van harte ging dit niet. Nog hetzelfde jaar zag men af van de gehate B-licentie, opdat dit inderdaad de vrijheid van de spelers zou beknotten. Eind 1968 legde Antoine Chiarisoli zijn functie neer als president van de FFF om plaats te maken voor een meer op democratische wijze aangestelde opvolger. De jaren nadien creëerde de bond meer mogelijkheden voor inspraak op zowel regionaal als landelijk niveau. De omstandigheden van clubs verbeterden gestaagd. Al met al wierpen de keiharde protesten van 22 tot 27 mei 1968 wel degelijk zijn vruchten af.
Benefietwedstrijd
De putsch van 22 mei 1968 was een directe aanval op het Franse voetbal. Overige profvoetballers bleven echter niet ongeroerd door wat zich in heel Frankrijk afspeelden. Deels voortbordurend op de strijd in het hoofdgebouw van de FFF werd een vriendschappelijk duel georganiseerd tussen Nantes en Stade Rennes op 30 mei 1968. De wedstrijd trok maar liefst 13.000 bezoekers.
Centrale verdediger van Nantes, Robert Budzinski: ‘De stakingen waren zeer omstreden. Die dag werd de wedstrijd tegen Nîmes uitgesteld. We waren het echter eens met de UNFP in haar strijd voor professionele erkenning, vandaar.’
Dat Nantes het decor was, is verklaarbaar, want één van de eerste bezettingen van zowel een universiteit als een fabriek vond daar plaats. Rond de dertigste mei was de stad zelfs ondergedompeld in totale anarchie en revolutionaire waanzin. Studenten, arbeiders en boeren hadden het gemeentebestuur afgezet en kortstondig het heft in eigen handen genomen. De opbrengst van de benefietwedstrijd ging dan ook naar de families van de stakers. Dit getuigt van een behoorlijke sympathie voor de revolutie.
Literatuur:
Simon, F.-R., Leiblang, A. en F. Mahjoub, Les enragés du football. L’autre Mai 68 (Parijs 2008).
Thébaud, F., Le temps du ‘Miroir’. Une autre idée du football et du journalisme (Paris 1982).
Wahl, A., ‘Le mai 68 des footballeurs français’ in: Vingtième Siècle. Revue d’Histoire (avril-juin 1990) 73-82 – tekst hier