Het feminisme heeft heel weinig gedaan voor het vrouwenvoetbal
Het vrouwenvoetbal in Nederland maakte in 2017 zijn doorbraak mee tijdens het EK in eigen land. De tegenstand kwam niet alleen vanuit de conservatieve voetbalwereld, maar ook van het feminisme zelf.
Vrouwenvoetbal in 1971, foto Rob C. Kroes via het Nationaal Archief
Niemand anders dan columnist Nico Scheepmaker zette het gangbare beeld over de geschiedenis van vrouwenvoetbal op de kop. Hij maakte begin jaren zeventig een paar stevige grappen over de afwezigheid van de Dolle Mina’s in de ontwikkeling van deze sport. Zo liet hij heel mooi zien dat niet alleen de conservatieve mannen uit de voetbalwereld tegen deelname van vrouwen waren, maar dat ook de leiders van het feminisme lange tijd geen vinger hebben uitgestoken.
De eerste golf
In 1921 vroeg De Groene Amsterdammer aan de leidsters van de eerste feministische golf wat zij vonden van vrouwenvoetbal. Slechts twee van de 23 ondervraagden antwoordden positief – en zelfs dan nog met de nodige moeite. Het was duidelijk dat deze vrouwen wél streden voor gelijke rechten in het stemlokaal, maar niet op de velden
Sporthistoricus Marjet Derks merkte deze merkwaardige tegenstelling in 2014 als eerste op. ‘De feministische beweging was in de eerste plaats een politiek-geëngageerde beweging, die ijverde voor het recht op arbeid en politieke participatie.’ Daar viel de sport helemaal buiten.
Verder merkte Derks op dat de toenmalige feministische voorhoede soms ver weg stond van de dagelijkse realiteit van vooral jonge vrouwen: ‘De eeuwig debatterende en vergaderende middelbare vrouwen uit de eerste feministische golf sloten niet echt aan bij de leefwereld van een jongere generatie, die al bezig was de vruchten te plukken van hun inspanningen. Sportbeoefening door vrouwen en meisjes werd vanaf de jaren twintig steeds meer onderdeel van de sociale orde, zowel dankzij als ondanks het feminisme.’
De tweede golf
Een halve eeuw later herhaalde dit patroon zich tijdens de feministische beweging van de jaren 60 en 70, de zogenaamde tweede golf. Ook deze vrouwen werden amper afgeleid door de structurele discriminatie van hun seksegenoten op het voetbalveld.
Dezelfde conclusie trokken Mieke Beuse en Marja van Gestel, die in 1981 aan het woord kwamen in het tv-programma Ot, en hoe zit het nou met Sien? Zij vertelden daarin over een gezamenlijk onderzoek naar de positie van vrouwen in Nederlandse sportbesturen, die toen dramatisch was. Verder hadden ze het media-aanbod over vrouwensport geanalyseerd, waarmee het in 1981 heel slecht was gesteld.
Dat was niet alleen de schuld van de weerbarstige mannenwereld, aldus Beuse: “Toen we enkele jaren geleden begonnen om dit systematisch uit te zoeken, bleek dat er in de vrouwenbeweging helemaal geen aandacht aan werd besteed. Maar ik denk dat het heel belangrijk is dat de vrouwenbeweging er wat meer aandacht aan geeft.”
Uiteindelijk is de remmende rol van de conservatieve voetbalwereld aanzienlijk groter geweest dan de desinteresse van de feministische beweging. Voor het verkrijgen van het complete beeld van de geschiedenis van het Nederlandse vrouwenvoetbal is het alleen wel noodzakelijk om beide factoren te benoemen.