Ondanks de feministen is Nederland een internationaal boegbeeld van het vrouwenvoetbal
Wie anders dan Nico Scheepmaker zet ons beeld over de geschiedenis van vrouwenvoetbal op de kop? Hij maakte begin jaren zeventig een paar stevige grappen over de afwezigheid van de Dolle Mina’s in de ontwikkeling van deze sport.
Nederland doet volgende maand voor de eerste keer mee aan het WK vrouwenvoetbal in Canada. En dus verschijnen er de nodige analyses over de ontwikkeling van vrouwenvoetbal in Nederland, die helaas nogal eendimensionaal zijn. De geschiedenis wordt heel simpel samengevat als de strijd van conservatieve mannen tegen de sportieve vrouwen, waarbij Nederland jarenlang een hopeloos achterlijk land was.
Heel gek, want ik kan net zo makkelijk aantonen dat Nederland al bijna een halve eeuw in de internationale voorhoede van het vrouwenvoetbal zit – ondanks het gepruttel van wat feministen. Het ligt er maar net aan in welke eendimensionale wereld de onderzoeker leeft.
Feministische vergaderrealiteit
Bij Atria in Amsterdam is momenteel een expositie over de geschiedenis van vrouwenvoetbal in Nederland. Na een bezoek merkte ik op dat hier te weinig aandacht is voor progressieve vrouwen, die zich tégen het vrouwenvoetbal keerden. In 1921 bijvoorbeeld, enkele jaren nadat de strijd om het kiesrecht definitief was beslist, wilden de leiders van de vrouwenbeweging er en masse niets van weten.
De strijd om gelijke politieke rechten en de strijd om gelijke sportieve rechten splitsen zich hier. Sporthistoricus Marjet Derks boog zich vorig jaar over deze merkwaardige tegenstelling in de hoop een verklaring te vinden: ‘De feministische beweging was in de eerste plaats een politiek-geëngageerde beweging, die ijverde voor het recht op arbeid en politieke participatie.’ Daar viel de sport helemaal buiten.
Verder merkte Derks op dat de toenmalige feministische voorhoede soms ver weg stond van de dagelijkse realiteit: ‘De eeuwig debatterende en vergaderende middelbare vrouwen uit de eerste feministische golf sloten niet echt aan bij de leefwereld van een jongere generatie, die al bezig was de vruchten te plukken van hun inspanningen. Sportbeoefening door vrouwen en meisjes werd vanaf de jaren twintig steeds meer onderdeel van de sociale orde, zowel dankzij als ondanks het feminisme.’
Een halve eeuw later herhaalde dit patroon zich tijdens de feministische beweging van de jaren 60 en 70. Ook deze vrouwen werden amper afgeleid door de structurele discriminatie van hun seksegenoten op het voetbalveld.
Dezelfde conclusie trokken Mieke Beuse en Marja van Gestel, die in 1981 aan het woord kwamen in het tv-programma Ot, en hoe zit het nou met Sien? Zij vertelden daarin over een gezamenlijk onderzoek naar de positie van vrouwen in Nederlandse sportbesturen, die toen dramatisch was. Verder hadden ze het media-aanbod over vrouwensport geanalyseerd, waarmee het in 1981 nog slechter was gesteld.
Dat was niet alleen de schuld van de weerbarstige mannenwereld, aldus Beuse: “Toen we enkele jaren geleden begonnen om dit systematisch uit te zoeken, bleek dat er in de vrouwenbeweging helemaal geen aandacht aan werd besteed. Maar ik denk dat het heel belangrijk is dat de vrouwenbeweging er wat meer aandacht aan geeft.”
Wij leven hoog
Wie de geschiedenis van het Nederlandse vrouwenvoetbal wil vastleggen moet zich daarom ook verdiepen in de tegenstand vanuit de vrouwenbeweging zelf. En dan is er nog iets: het buitenland. Gedroeg Nederland zich anders dan de rest van de wereld? Was vrouwenvoetbal wereldwijd al aanvaard voordat het vermolmde mannenbolwerk van de KNVB definitief bezweek voor die nieuwigheid? Diepgaand onderzoek heb ik niet verricht, maar een krantenartikel uit 1970 zaait bij mij ernstige twijfel.
Daarin werd geschreven over een onderzoek van wereldvoetbalbond FIFA onder de 135 aangesloten landen om erachter te komen waar het vrouwen was toegestaan om te voetballen. Zo werd feitelijk in kaart gebracht welke nationale voetbalbonden zich toentertijd hiermee bemoeiden.
Precies twaalf landen gaven aan dat dit bij hun was toegestaan: wereldwijd nog geen tien procent! Alleen in Algerije, Frankrijk, Guatemala, Jamaica, Taiwan, Singapore, Zuid-Afrika, Zweden, Thailand, Opper-Volta, Wales en West-Duitsland was vrouwenvoetbal officieel toegestaan.
Nederland behoorde toen nog niet tot die twaalf landen, maar al het jaar erop opende de KNVB de velden voor het vrouwenvoetbal. Gezien de gegevens van de FIFA uit 1970 kan je voor hetzelfde geld opeens een heel andere conclusie trekken: wereldwijd liep de KNVB voorop bij het aanvaarden van vrouwenvoetbal, omdat het bij de eerste tien procent van de FIFA-leden zat – ondanks het feministisch gespartel in de vijftig jaar daarvoor.
OK, landen als Guatemala, Opper-Volta en Taiwan gingen ons voor, maar daar is mee te leven. Wij leven hoog!