PSV speelt in het rood en wit, omdat één van de oprichters frambozenlimonade morste op wit papier
PSV werd opgericht op een nationale feestdag. De clubkleuren werden bepaald door een merkwaardig incident met limonade.
Te zien in het Philips Museum. Eigen foto
Philips werd in 1891 opgericht en groeide daarna in razend tempo uit tot het beeldbepalende bedrijf van Eindhoven. Vanuit heel het land, en ook van daarbuiten, werd personeel aangetrokken. Aan het begin van de vorige eeuw werd daarom een complete wijk gebouwd in Strijp. Dat was toen nog een onafhankelijke gemeente, maar sinds 1920 is het onderdeel van Eindhoven. Hier moesten de arbeiders worden gehuisvest, onderwezen en vermaakt. Het was niet moeilijk om daarvoor een naam te verzinnen: Philipsdorp.
‘Wie met den trein uit Den Bosch komt,’ schreef dr. E. Bonebakker in 1925 in zijn boek Onderwijs en ontspanning aan de Philips-fabrieken te Eindhoven, ‘ziet aan de rechterzijde eerst de lanen van het aan de gemeente geschonken Philips-de Jongh-park.’ Daarna volgde een garage, het natuurkundig laboratorium en de glasfabriek. ‘Wij zijn hier in de voormalige gemeente Strijp, we zien de uitgebreide wijk van fabrieksarbeiders en employés, die Philipsdorp heet.’ Behalve een school en een speeltuin lag daar het uitgestrekte terrein van de sportvereniging van Philips.
De aanleg van deze wijk was de trots van Eindhoven, blijkt uit De Peel- en Kempenbode van 29 april 1911. ‘Wanneer men ziet wat de Gloeilampenfabrieken van de firma Philips & Co. alhier aan werkkrachten kunnen verslinden, dan begrijpt men, dat steeds met meer intensieve kracht wordt voortgezet de uitbreiding van het fraaie Philipsdorp, dat op de grensscheiding van Eindhoven, als een nieuwe Amerikaansche stad bij tooverslag verrezen, spoedig al metingen zal hebben aangenomen, die de algemeene verbazing zullen wekken.’ Het werd ook de geboortegrond van PSV.
Bedrijfsvoetbal
Michel van Gent is bij het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis verantwoordelijk voor het vastleggen van de geschiedenis van de Nederlandse sportverenigingen. Dit instituut is weer onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
In 2011 schreef Van Gent dat er begin vorige eeuw iets opmerkelijks gebeurde in het Nederlandse voetbal: ‘Tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in tal van plaatsen kantoor- en bedrijfsvoetbalclubs opgericht. Zij richtten soms een eigen bond op om een competitie op te zetten, maar werden soms lid van één van de erkende bonden. De beste van hen drongen zelfs door tot de N.V.B.-competitie, zoals de Philips Sport Vereeniging, Ahrend’s, Rigtersbleek en Verkade.’ De NVB was de voorloper van de KNVB, vóór de koninklijke eretitel van 1929.
Het begin van dit bedrijfsvoetbal was in 1904 met de Telegraaf Ambtenaren Voetbal Vereeniging uit Amsterdam, maar de echte doorbraak kwam zes jaar later toen in dezelfde stad de kantoormedewerkers van de Stoomvaart Maatschappij Nederland vrij kregen op zaterdagmiddag en daarom een eigen bedrijfscompetitie begonnen. En ook in Eindhoven groeide de belangstelling voor sport, zowel onder de werknemers van Philips als bij de bedrijfsdirectie.
Op 12 december 1910 was dan ook de oprichting van het Philips Elftal, dat een maand later zijn eerste voetbalwedstrijd speelde. De benodigde ruimte werd op Philipsdorp gevonden, waarmee De Peel en Kempenbode op 14 januari 1911 een primeur kon aankondigen: ‘Naar men ons mededeelt, wordt onder het personeel der firma Philips & Co. te dezer plaatse een Voetbalclub opgericht, die als onderscheidingskleuren zal dragen geel en zwart met een Philipslamp op de borst. Men verzekert ons tevens, die de heer Anton Philips het beschermheerschap heeft aanvaard dezer vereeniging, die haar sportterrein zal hebben nabij Philipsdorp, waar vroeger de Kweekerij was. Dit terrein zal met zorg worden afgeplankt. Wij heeten de nieuwe vereeniging op sportgebied van harte welkom.’
Het werd een historische dag, want waar nu het Philips Stadion staat, werd toen ingewijd als voetballocatie. Het veld lag er goed bij, zag de verslaggever van De Peel en Kempenbode. ‘Daar stonden de leden samengeschaard, toen tegen 11 uur de auto van den beschermheer zich een weg baande naar het thans nog open veld, dat zeer doelmatig zal worden afgeplankt. De heer Philips werd met zijn familie onder gejuich en gejubel ontvangen.’
In zijn rede blikte Philips naar de toekomst en ‘zag de club nu reeds groeien in grooten voorspoed en weelderig bloeien op haar schoonen weg.’ Wat de spreker alleen niet zag in de nevelen van de toekomst was dat de voetballers van Philips later dat jaar toch kozen voor een shirt in rood en wit en niet in geel en zwart, zoals aangekondigd.
PSV
Dit eerste voetbalveld voor de werknemers van Philips werd de vaste thuisbasis. De naam van de club werd alleen wel veranderd op 31 augustus 1913 met de oprichting van PSV, voluit de Philips Sportvereeniging. Dat het net op die dag gebeurde, was niet toevallig, want in die tijd was Koninginnedag op 31 augustus, de verjaardag van koningin Wilhelmina, een nationale feestdag.
Verder werd in Eindhoven gevierd dat precies honderd jaar eerder een einde was gekomen aan de Franse Tijd, waarmee Nederland zijn onafhankelijkheid had herwonnen. De hele dag was er sport en feest in het Philipsdorp, waarna aan het eind van deze vrolijke dag enkele werknemers van Philips besloten tot de oprichting van PSV.
Het initiatief was genomen door H.H. Hofkes, die tien jaar clubvoorzitter zou zijn, G.E. Bouwmeester, J.C. Ketel, H. Ligthart, W. Schouten en J. de Roock. Ze hieven het glas, waarbij de voorzitter als geheelonthouder frambozenlimonade dronk. Hofkes morste wat van zijn limonade en raakte diep geroerd door de combinatie van deze rode drank met zijn witte schrijfblok. Ter plekke werd besloten PSV in rood en wit zou spelen. ‘De Sport aan Noordbrabant, Noordbrabant aan de Sport’, zo blikte Het Eindhovensch Dagblad later terug op deze historische dag.
De eerste leden waren vooral geschoolde arbeidskrachten, die naar Eindhoven waren gehaald. Omdat deze mensen vaak niet waren aangesloten bij de Katholieke Kerk werd PSV een algemene club, opvallend in deze regio. Net in die jaren organiseerden de katholieke voetballers zich namelijk in eigen clubs en bonden, en negeerden daarbij de algemene voetbalbond – het begin van de verzuiling in het Nederlandse voetbal.
Tot 1928 bleef het wél vereist dat een PSV-lid moest werken bij Philips. Andersom gold dit trouwens weer niet: een werknemer van Philips werd niet verplicht om zich aan te sluiten bij PSV als hij wilde voetballen. Zoals oud-clubvoorzitter J. Smit in 1929 zei: “Niemand, die bij Philips in betrekking is, is verplicht om lid te worden; iemand als Lommen bijvoorbeeld, een geregeld speler in keurwedstrijden, heeft al jarenlang ’n betrekking bij Philips, maar hij blijft voor zijn oude club Roermond uitkomen.”
Het voetbalterrein van PSV werd zo een unieke enclave in katholiek gebied; een voetbaleiland, waar religieuze of politieke voorkeuren niet telden. Verder was het heel bijzonder, zo benadrukte Smit in 1929, dat bij zijn club mensen in één team speelden van verschillende standen. “In het eerste elftal bijvoorbeeld speelt een chauffeur van een Philips-vrachtauto naast een bekwaam correspondent; een bouwkundig teekenaar en een pakhuisknecht vindt men erin, menschen met universiteitsopleiding en fabrieksarbeiders, ze zijn de beste vrienden op het veld en de belangrijke invloed, die aan de goede clubgeest wordt toegekend.”
Daarnaast betaalden de PSV-ers allemaal braaf hun contributie: “Een voordeel bij zoo’n fabrieksclub is ’t, dat men er geen wanbetalers kent, omdat achterstallige contributie eventueel van het salaris kan worden afgehouden!”
Precies 111 jaar na de gemorste frambozenlimonade bestaat PSV nog steeds, spelend in het rood en wit.