RBC-keeper Piet van Osta speelde als eerste Nederlandse voetballer met hoofdbeveiliging
Kylian Mbappé moet dit EK met een masker spelen. Piet van Osta liet al in 1959 een speciale helm maken na een zeer zwaar ongeluk, dat hij ternauwernood overleefde. Sportgeschiedenis sprak met zijn zoon.
Foto Floyd Aanen / RBC
Piet van Osta was in het eerste jaar van het Nederlandse betaalde voetbal de minst gepasseerde keeper van alle competities. In dat seizoen 1956-1957 verdedigde hij in de Tweede Divisie B het doel van RBC en werd slechts 26 keer gepasseerd. Zijn ploeg werd kampioen en promoveerde zo naar de Eerste Divisie.
Levensgevaarlijk gewond
Op nieuwjaarsdag 1958 ging het vreselijk mis voor Van Osta, toen 28 jaar oud. Tijdens een benefietwedstrijd tegen een Roosendaalse selectie dook hij naar de bal, die tegenstander Geert van Nassau net een trap wilde geven. Van Osta werd vol op het hoofd geraakt.
Zoon Piet jr. was zes jaar oud en zag het van de tribune allemaal gebeuren. Zijn vader werd met een gescheurde schedel afgevoerd naar het ziekenhuis. Het linkeroog zat niet meer op zijn plek. “Mijn moeder kwam later die dag vanuit het ziekenhuis en zei dat het waarschijnlijk niets meer met mijn vader zou worden. Ze heeft daarna nooit meer willen praten met Van Nassau.”
Het optimisme was verdwenen nadat dokter Suren als chirurg van dienst had gezegd dat niemand zo’n zwaar ongeluk kon overleven. Van Osta werd echter gered door een zeer speciale eigenschap van zijn geslacht: een uitzonderlijk dikke schedelwand.
Zijn vader had ook zo’n dikke schedel, die hij gebruikte voor idiote weddenschappen. Hij beloofde dat hij als een bok met zijn hoofd tegen een muur zou beuken of een baksteen op zijn hoofd liet vallen, als hij in ruil een glas bier kreeg. Zijn mannelijke nakomelingen hadden allemaal zulke dikke schedels, waaronder zoon Piet. Die overleefde dan ook dit vreselijke ongeluk na een verblijf van twee weken in het ziekenhuis.
Herstel
In die eerste maanden hield niemand er rekening mee dat Van Osta ooit nog een voetbalveld zou betreden, maar eind 1958 begon hij alweer met trainen. “Mijn vader verpieterde thuis,” zegt zijn zoon nu, “waarna zijn vrienden hem overhaalde om terug te keren.” Zo hervond hij zijn zelfvertrouwen, waarna voetbalclub Roosendaal hem vroeg voor het eerste elftal, toen spelend in de tweede klasse. Mede door de inbreng van Van Osta promoveerde die club. Het jaar daarna maakte hij zelfs zijn comeback bij RBC.
De angst voor nieuw hoofdletsel was natuurlijk niet vergeten en daarom nam Van Osta voorzorgsmaatregelen. “Hij werkte als burger bij de commando’s,” legt zijn zoon uit. “Die schonken hem een speciale pet, waarmee mijn moeder naar Gerrit Voorting ging.” Deze wielrenner had een fietswinkel in Roosendaal en bevestigde een rennersvalhelm aan de binnenkant. “Mijn moeder heeft die samen met Voorting bevestigd.”
Vanaf dat moment speelde Van Osta met een gepantserde keeperspet en was daarmee de eerste Nederlandse voetballer met hoofdbeveiliging – een hele verre voorloper van de voetbalmaskers van nu.
Plukjes haar
Het verhaal van Van Osta kreeg nationale bekendheid. ‘Toekomstige tegenstrevers wordt verzocht de valhelm van de Roosendaalse doelman te ontzien,’ adviseerde het Algemeen Handelsblad daarom. Toch zijn er daarna enkele incidenten geweest, waarbij het trouwe en rouwe RBC-publiek de tegenstander of scheidsrechter aanvloog als Van Osta tóch weer was geraakt.
In april 1962 werd scheidsrechter Cees van den Berg aangevallen door woedende supporters. ‘Heethoofden onder het Roosendaalse publiek takelden hem en zijn in de buurt van de kleedkamers geparkeerde wagen toe,’ zo schreef De Telegraaf, ‘na afloop van de door de Haagse fluitist geleide 1e divisie-ontmoeting RBC—Excelsior (1—2). Wat deze opgewonden kijkers – sommige fanatici liepen triomfantelijk rond met plukjes haar uit de schedel van de arbiter – blijkbaar vooral gebeten maakte op de heer Van den Berg, was, dat hij kort voor tijd, na het winnende doelpunt van Excelsior, laconiek bij de middenstip bleef staan, terwijl de doelman van de thuisclub, Van Osta, omringd door bezorgde clubgenoten, met bebloed hoofd was blijven liggen.’
De supporters waren razend, waar Van Osta zelf niets aan kon doen. “Excelsior heeft het daarna heel goed gedaan, net als de speler die mijn vader had geraakt. Ze hebben na de wedstrijd contact opgenomen en het uitgepraat. Jaren later kwam mijn vader ook nog eens de scheidsrechter tegen op vakantie. Ze hebben het toen ook uitgepraat.”
Door die hoofdbescherming speelde Van Osta door tot hij 41 jaar was. Hij bleef in al die jaren naar de bal duiken alsof dat hem niet al een keer eerder bijna het leven had gekost. “Naarmate hij ouder werd, kreeg hij wel steeds meer last van hoofdpijn.”
De helm van Van Osta is altijd bewaard gebleven, eerst in het gezin en sinds enkele jaren bij RBC.
Pettenfabrikant
In de jaren daarna volgden andere spelers het voorbeeld van zo’n hoofdbeveiliging, zoals de Amsterdamse doelman Leo van Straaten in circa 1964. “Toen ik zestien jaar was en bij NOAD speelde ben ik in een seizoen drie maal vrij ernstig geblesseerd geraakt met als dieptepunt een zware hersenschudding.”
Nadat hij werd opgeroepen voor het UEFA-elftal, nam hij contact op met een pettenfabrikant. “Ik heb gewoon gezegd wat ik wilde hebben. Ik wist dat de keeper van RBC, Piet van Osta, die eens een schedelbasisfractuur had opgelopen in een voetbalwedstrijd ook een soort helm had, maar dat was meer een valhelm van een fietser in een pet ingebouwd.”
Zo kreeg Van Straaten een kruising van een honkbalpet met en een ruiterpet. En dat was net op tijd: “Toen ik de eerste wedstrijd met die helm speelde, heb ik een verschrikkelijke trap tegen m’n hoofd gehad.”