Vanwege de Tweede Wereldoorlog ging Luxemburg – Nederland van 12 mei 1940 niet door
De interland Luxemburg – Nederland van 12 mei 1940 ging niet door, omdat beide landen twee dagen eerder waren binnengevallen door de Duitsers. De Amsterdamse sportjournalist Max Adriani Engels was toen al in Luxemburg en ging lopend naar huis. Gratis verhaal, maar een donatie is welkom – onderaan deze pagina.
Het Nederlands elftal bij de thuiswedstrijd van 1940 tegen Luxemburg, die werd verloren met 4-5. Foto Co Zeylemaker via ANP Historisch Archief
Op 12 mei 1940 stond Luxemburg – Nederland op het programma, waarop de sportjournalisten van ons land zich bijzonder verheugden. De heenwedstrijd in Rotterdam was namelijk geëindigd in een dramatische nederlaag: 4-5. Het was dus tijd voor revanche, alhoewel het niet geheel zeker was dat de wedstrijd gewoon door kon gaan. ‘De internationale omstandigheden zijn helaas van dien aard,’ merkte Sportkroniek op, ‘dat met een te elfder ure afgelasten van dit toertje rekening gehouden moet worden.’
Dit verhaal komt uit mijn boek over sport in de Tweede Wereldoorlog – hier kopen.
Het had sportjournalist Max Adriani Engels niet weerhouden om al op 9 mei als naar Luxemburg te reizen, beginnend in zijn woonplaats Amsterdam, waar hij de trein naar Brussel nam. Aangekomen in de Belgische hoofdstad stapte hij over naar Luxemburg, naar later bleek de laatste trein vóór de Duitse inval.
Hij was daar nog maar net toen zowel Luxemburg als Nederland werd binnengevallen door de Duitsers. De wedstrijd werd afgelast, waarna Adriani Engels zelf maar moest verzinnen hoe hij weer thuis kwam. De treinen reden in ieder geval niet meer, merkte hij op in een uitgebreid verslag in Revue der Sporten. ‘Met nog twee andere in Luxemburg gestrande Nederlanders besloten we daarom de terugreis naar het vaderland te voet te ondernemen teneinde niet als een Hollandsche rat in de Luxemburgsche val te zitten, indien na verloop van tijd ons geld op zou raken. Gedrieën hebben we toen een „vierdaagsche” gekuierd die zwaarder was dan de Nijmeegsche, niet wat de door ons geloopen afstanden van 30 tot 50 K.M. per dag betrof, maar doordat de verzorging onderweg niet zoo goed was als in Nijmegen.’
Er waren onderweg geen hotels, geen plekken om uit te rusten. Dat gebeurde daarom in vrachtauto’s met geëvacueerde burgers uit verschillende gebombardeerde plaatsen. ‘Ook het overnachten in boerenschuren en hooibergen bij gebrek aan hotels in het dunbevolkte Noordelijk deel van Luxemburg kon een vergelijking met de Nijmeegsche kazerneslaapzalen niet doorstaan,’ aldus de sportjournalist, die stug doorliep door het oorlogsgebied, ‘dwars door Luxemburg, steeds maar in Noordelijke richting, dwars door de Belgische Ardennen, constant Noordelijk aanhoudend, en dwars door de gebieden van Eupen en Malmédy.’
Opgepakt
Vlak voor de Nederlandse grens ging het alsnog mis: ‘We werden aangehouden door een Duitsch luitenant. Dat was het droevig einde van onze pelgrimstocht: opgebracht door een soldaat, wiens geladen geweer constant op ons gericht bleef in overeenstemming met zijn woorden: „Jullie loopen vóór me uit, bij elke kruising zeg ik links of rechts”.’
Eindpunt van de dag was een gevangenis in Aken, vanwaar Adriani Engels weer werd vervoerd naar Neubrandenburg, zo’n 130 kilometer voorbij Berlijn, na een treinreis van 21 uur in gesloten goederenwagens langs de Noordzeekust, de Deense grens en de Oostzeekust.
De elftallen van de wedstrijd die nooit werd gespeeld
‘Kranten waren er niet, geen Duitsche en heelemaal geen Hollandsche; vandaar de vele oncontroleerbare geruchten. Radio was er in sommige kampen alleen gedurende de nieuwsberichtendienst; bij de eerste noot muziek werd de radiokraan onverbiddelijk afgedraaid.’ Er werd veel gevoetbald en daar deed Adriani Engels dan ook aan mee.
Naar huis

Samen met duizenden krijgsgevangen uit heel Europa zat hij daar vast tot hij op 11 juni opnieuw op transport werd gesteld. ‘Die terugreis was een ware zegetocht; er waren thans banken geplaatst in de goederenwagens voor vijftig man, er was geen bewaking met geladen geweren meer, de wagondeuren bleven open tijdens het dagparcours van de 21 uren lange terugtocht via Lübeck, Hamburg en Bremen naar Enschede en dat leidde tot ’n massale vergissing van de Hamburgsche burgerbevolking, die in de avondschemer de 36 goederenwagens met zingende „Feldgrauen” waarschijnlijk aanzag voor Duitsche soldaten en hun ovaties na ovaties bracht, zwaaiend met vlaggen, gordijnen en kleedingstukken en wat verder in de woningen voor het grijpen lag toen de Hollandsche trein langzaam Hamburg binnenstoomde. Hollandsche en Duitsche uniformen lijken immers in het halfdonker verdacht op elkaar.
Het mooiste moment echter beleefden we toen ’s morgens om 9.57, kort na het verlaten van het station Gronau, de Hollandsche grenspalen gepasseerd werden en de heele trein met 1797 krijgsgevangen Nederlandsche soldaten uitbarstte in een jubelend meegezongen „Ik houd van Holland” bij het binnenrijden van de vaderlandsche bodem. In dezelfde jubelstemming werd enkele minuten later de stad Enschede bereikt, waar ons een verbluffend hartelijk welkom bereid werd met koppen soep, krentenbroodjes en — niet in het minst — warme baden om ons te ontdoen van al het stof dat een maand krijgsgevangenschap in steeds maar dezelfde kleeren met zich mee brengt.’
Na meer dan een maand was de sportjournalist eindelijk weer thuis, maar dan wel omgeschoold tot oorlogscorrespondent.
De laatste wedstrijd van het Nederlands elftal voor de Duitse inval