Voetballer Beb Bakhuys werd gearresteerd omdat hij geld verdiende met zijn sport
Op 7 juli 1982 overleed Beb Bakhuys, één van de beste Nederlandse voetballers vóór de oorlog. In eigen land werd hij weggepest door de KNVB, omdat hij had gekozen voor een loopbaan in het buitenland.
In 1954 werd in Nederland het betaalde voetbal ingevoerd. Daarmee kwam een eind aan de discussie over amateurvoetbal en profspelers, die jarenlang had geduurd. Met name in de jaren dertig van de vorige eeuw leverde dit schrijnende situaties op: ‘s weekends waren de voetballers publieke helden, en hadden ze de rest van de week vaak geen werk. Geliefd op de zondag, berooid op de andere dagen.
Symbool voor deze tegenstelling was Beb Bakhuys, in de jaren dertig de beste spits van Nederland en misschien zelfs van Europa. In 1937 werd hij door de KNVB op de zwarte lijst gezet, omdat hij geld zou hebben ontvangen om bij VVV in Venlo te spelen. Bakhuys ging daarna in het buitenland voetballen. De bond wilde nooit meer iets met hem te maken hebben.
In het Nationaal Archief ligt het archief van de KNVB, met een speciale map over Bakhuys. Daaruit blijkt dat tot in de jaren vijftig toe de voetbalbond het leven van de voetballer onmogelijk maakte. Sportgeschiedenis draaide deze archiefdozen eens om.
Onder de tafel
In de zomer van 1954 stemde de KNVB in met betaald voetbal en ging een samenwerking aan met de NBVB, de ‘wilde’ bond van de beroepsspelers. Een tijdperk van puur amateurisme werd beëindigd. Beter gezegd: een tijdperk van papieren amateurisme werd beëindigd, want onder de tafel kregen belangrijke spelers wel degelijk wat toegeschoven.
Bij een club als Feyenoord bijvoorbeeld, waar trainer Richard Dombi in de jaren dertig meer geld ontving dan was afgesproken. Het verschil kreeg aanvoerder Puck van Heel op de training stiekem uitbetaald.
Uitbetaling kon ook zonder geld plaatsvinden, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog. Clubs gaven hun spelers extra maaltijden om voedselproblemen te voorkomen. En natuurlijk om de speler moreel te binden aan de club. Hoe dan ook: het echte amateurisme zoals de KNVB dat wilde, bestond niet, maar de schijn werd goed opgehouden.
Verontwaardiging
De jaren dertig waren zo mooi voor Bakhuys. Stadions stroomden vol om hem te zien spelen en zijn supporters wilden ook buiten de wedstrijden zo dicht mogelijk in zijn buurt zijn. In 23 interlands maakte hij maar liefst 28 doelpunten, dus gemiddeld meer dan één per wedstrijd. Iedereen was daarom een vriend van Bakhuys, die handen tekort kwam voor het uitdelen van handtekeningen en schouders tekort voor het ontvangen van de welgemeende klopjes.
Alles veranderde toen hij in 1937 werd beschuldigd van het aannemen van geld van VVV uit Venlo. Bakhuys ontving zijn centen net iets te openlijk, want al snel was bekend dat hij een sigarenzaak kreeg aangeboden via de club. Daar zou hij zijn maatschappelijke loopbaan kunnen stimuleren, alhoewel de voetballer er nooit een geheim van maakte een hekel aan dat werk te hebben. Verder werd zijn loon vastgesteld op dertig gulden per week en vijf procent van de recettes.
Een storm van publieke verontwaardiging loeide over de voetbalvelden. Gek, want het was toch ook mede door Bakhuys dat de stadions vol stroomden. Er ging echter geen cent van de recettes naar de voetballers, want alles ging naar de KNVB en de voetbalclubs.
Een voorbeeld: op 21 oktober 1936 speelde Oranje een oefenwedstrijd tegen de Doncaster Rovers in het stadion van Sparta uit Rotterdam. In totaal werd ƒ4.471,60 winst gemaakt, waarvan Sparta en de KNVB ieder de helft ontvingen. De voetballers kregen voor die dag slechts de treinkosten vergoed. Voor Bakhuys was dat ƒ3,15 en Feyenoord-doelman Adri van Male kreeg precies dertig centen!
Dat gebeurde keer op keer op keer, elke zondag en elke speeldag van het Nederlands Elftal. En als een international door een blessure niet kon lopen – en dus niet kon werken die dagen – kreeg hij van de bond een uitkering van ƒ1,25 per dag. ‘Ik geneer mij dit openlijk te moeten mededeelen’, zei Bakhuys in Het Amsterdamsch Sportblad van oktober 1937.
Beb Bakhuys in 1929. Foto uit de collectie van de KNVB via het Nationaal Archief
Gearresteerd
Geen wonder dat hij er genoeg van kreeg om het geld voor iemand anders te verdienen, terwijl hij de rest van de week dom werk moest doen. Het Amsterdamsch Sportblad vatte dit probleem perfect samen: ‘Het is ’n overbekend feit, dat verschillende Nederlandsche elftalspelers eerlijk er voor uitkomen, liever den dag met ƒ25,- naar huis te gaan, dan vaak daarvoor met tegenzin een overladen maaltijd te moeten verorberen in een milieu, waarin zij zich bovendien niet eens thuis voelen.’ En dat milieu was er één van voetbalofficials die tijdens diners en feestjes het grootste woord hadden, maar het maatschappelijke leven van ‘hun’ voetballers niet konden of wilden zien.
Wat Bakhuys zelf hiervan vond, schreef hij in oktober 1937 in een speciale uitgave van Het Amsterdamsche Sportblad. Bitter was hij over de voetbalofficials, die hem het geld niet gunden. ‘Ik heb vijf jaren het Nederlandsche elftal gediend. Ik heb meegeholpen aan vlagvertoon en aan het formeren van tonnen guldens reserve in de bondskas. Maar mij heeft men verboden voor mij zelf een reserve te kweeken, een spaarduitje apart te leggen. Ik was amateur en ik mocht als voetballer geen geld verdienen. De kansen, oh, ik heb ze bij tientallen moeten laten loopen. Een aanbieding voor een film, 30 dagen à ƒ100,- per dag: ik was amateur! Een aanlokkelijke propositie van Marseille…, niet doen, werd er gezegd…, je bent amateur.’
Cynisch keek hij terug op zijn goede jaren in de Nederlandse stadions: ‘Een voorbije schittering van vervlogen roem en eer! Plakboeken vol knipsels en foto’s, een bezienswaardigheid in duizenden albums van autogrammenjagers, zijn beeltenis op millioenen sigarettenplaatjes, maar maatschappelijk uitgeteld!’
Bakhuys werd zelfs door de politie uit zijn huis gehaald en gearresteerd. Alle kranten doken er bovenop om de eens gevierde voetballer nog dieper in de grond te stampen. ‘Natrappen is voor voetballers verboden’, concludeerde hij hard. ‘Men kwalificeert het als onsportief, als hoogst unfair. Toen ik voetballer was, heeft men dat blijkbaar vergeten. Want nagetrapt heeft men mij tot op den laatsten dag, dat ik in Holland was.’
Map 4040
Bakhuys vluchtte weg uit Nederland. Hij ging spelen voor geld bij Metz in Frankrijk, waar de mensen speciaal naar het stadion kwamen voor Bakwie. De Nederlander kon zijn thuisland toch niet vergeten: enkele malen wilde hij een wedstrijd spelen tegen een Nederlandse ploeg.
Feyenoord wilde wel in 1938, maar de voetbalbond verbood die wedstrijd. Clubblad De Feijenoorder was woedend. ‘Bakhuys uitgewezen!!’ gilde het blad. ‘Het bestuur van de KNVB blijkt reeds enige jaren geleden beslist te hebben’, schreef hoofdredacteur L.A.H. Heesakker, ‘dat Bakhuys nooit meer op een Nederlands voetbalveld zal mogen uitkomen.’ En niemand die van dit besluit op de hoogte was gesteld, brieste hij verder. ‘Zonder vorm van proces was Bakhuys op dictatoriale wijze verbannen.’ Voor de KNVB was Bakhuys in 1937 overleden zonder te sterven.
Op 17 juni 1950 werd hij toch opeens weer actueel tijdens een bestuursvergadering van de KNVB, met Bakhuys als agendapunt. De documenten die hierbij hoorden, waren rondgestuurd door secretaris-generaal Lo Brunt. Ze liggen nu in Map 4040 van het KNVB-archief.
Brunt voegde eraan toe dat ze zeer vertrouwelijk waren. ‘In de kachel stoppen!’ staat op het eerste vel met potlood erbij geschreven, wat gelukkig niet is gebeurd. Naast die aansporing ontvingen de bestuursleden een kopie van een brief, die vanuit Frankrijk was verstuurd naar ‘Monsieur Backhuys’. Op uiterst geniepige wijze had Lo Brunt die in handen gekregen: ‘Mijne Heren. Hedenmorgen werd per vergissing een brief opengemaakt, gericht aan de Heer Backhuys. Ik meen er goed aan te doen U de inhoud hierbij door te geven. Het is fraai!’
Brunt maakte zich hier dus schuldig aan schending van het briefgeheim, ongeacht dat de naam van ‘Monsieur Backhuys’ verkeerd was geschreven.
De KNVB’ers zagen dat de brief was verstuurd door Raymond Siener van het Franse Metz. Hij vroeg Bakhuys om hulp bij het zoeken van Nederlandse voetballers voor zijn club. De voetbalbond was zeer bezorgd over dit ‘ronselen’, zoals dat toen nog heette. ‘Mijn vraag is nu’, eindigde Brunt daarom, ‘wat verder in deze zaak moet worden gedaan.’ Waarop bestuurslid ir. H.F. Hopster voorstelde: ‘Niet doorgeven.’ Nadat de secretaris-generaal een strafbaar feit pleegde met het schenden van het briefgeheim, stelde een collega voor om de post ook nog eens te stelen.
Het was Alarmfase Eén bij de KNVB. Een soort spionagenetwerk werd over de Nederlandse voetbalwereld gesponnen, want opeens doken overal berichten op, die de bond wezen op het gevaar van ronselaars. Uit het Limburgse Rumpen kwam op 5 september 1950 een mededeling van een plaatselijke voetbalofficial. De ‘beruchte Bep Backhuis met 5 Franse heren’ waren gesignaleerd op het terrein van Bleijerheide, stond erin. ‘Natuurlijk met de bedoeling de spelers voorstellen te doen voor het spelen in Frankrijk.’ Maar clubvoorzitter dhr. Turk stapte resoluut op Bakhuys af: “Hem gevraagd of hij een toegangsbewijs had.” Dat had Bakhuys, waarop Turk zich liet kennen: “Als je dit alsnog moest hebben, zou je het niet krijgen. Ik wil geen schoften op mijn terrein.” De eens zo populaire voetballer kreeg daarop ‘een rode kop’ en draaide zich om.
Zo bleek de KNVB knap zenuwachtig door die ronselpraktijken. Het Nederlandse voetbal dreigde in zijn hart te worden geraakt, omdat de beste spelers naar het buitenland werden gelokt. Rond 1950 voltrok dit proces zich daadwerkelijk: topvoetballers als Faas Wilkes, Frans de Munck, Bertus de Harder, Bram Appel en Kees Rijvers gingen geld verdienen in Italië, Spanje of Frankrijk. Alleen Abe Lenstra bleef over, omdat hij niet zo’n reislustig type was en het liefst in Nederland bleef.
De bond hield alle ontwikkelingen daarom scherp in de gaten, soms op een wat onfrisse manier, zoals bij een zekere E.F. Zanoli, opgedoken in het ‘spionagenetwerk tegen ronselaars’. In de zomer van 1950 werd hij in het openbaar beschuldigd van ronselarij, wat hij niet pikte. Op hoge poten schreef Zanoli een brief aan de KNVB waarin alles werd ontkend. ‘Dat deed ons genoegen’, antwoordde de bond per ommegaande. Zanoli zal toen hebben gedacht dat hij uit beeld was, maar niets daarvan. Achter zijn rug om werd zijn financiële positie onderzocht en zo bleek dat hij ‘een kleine creditrekening’ had. Ook maatschappelijk werd hij even tegen het licht gehouden: voor de Tweede Wereldoorlog was Zanoli correspondent van de Paris Soir geweest. Op het moment van onderzoek was hij ‘nieuwsreporter en bureauchef van de Canadian Public’. Aldus het geheime KNVB-onderzoek, dat eindigt met de conclusie: ‘Reputatie prima’.
Het ging dus hard tegen hard begin jaren vijftig in de aanloop naar de invoering van het betaalde voetbal in 1954. Dat jaar kwam het er dan toch van nadat een jaar daarvoor een toevallige bijeengeraapte verzameling van Nederlandse profvoetballers in den vreemde een benefietwedstrijd voor de slachtoffers van de Watersnoodramp speelde tegen de Franse profs. De Nederlanders wonnen op sensationele wijze, wat in dit land definitief de ogen opende van publiek en pers. Betaalde voetballers bleken veel beter te zijn dan de goedwillende amateurs en waarom moest dat Nederland worden ontzegd?
Een jaar later was het zover, alhoewel Bakhuys nooit de credits heeft gekregen van zijn pioniersdaad. De schoft, Monsieur Backhuys, zou nooit meer aarden in Nederland. Hij kreeg tuberculose en verbleef enige tijd in een sanatorium.
In 1982 is hij overleden op 73-jarige leeftijd.