De Belgische vluchtelingenstroom van 1914 bracht de Nederlandse sport in beweging
Na het begin van de Eerste Wereldoorlog werd het neutrale Nederland overspoeld door Belgische vluchtelingen. Daar zaten ook goede voetballers bij, die in speciale elftallen speelden. Niet iedereen was daar even blij mee.
Belgische vluchtelingen in 1914. Foto via Nationaal Archief
Ongeveer één miljoen Belgische vluchtelingen belandden in de beginjaren van de Eerste Wereldoorlog in Nederland – op een bevolking van 6,2 miljoen. Vooral in het zuiden van het land was de impact gigantisch in steden met veel meer ontheemden dan eigen inwoners.
Uit betrokkenheid werd overal geld opgehaald – ook door voetbalclubs. “Van verschillende plaatsen bereiken ons berichten van inzamelingen op de voetbalvelden”, meldde Het Nieuws van den Dag in oktober 1914, “ten behoeve van de arme uitgewekenen gehouden.” In Friesland werd een maand later op initiatief van scholieren een wedstrijd gespeeld tegen een provinciaal voetbalteam.
De Nederlandsche Voetbalbond leverde in die maanden gratis ballen voor vluchtelingen, geïnterneerden en Nederlandse soldaten. De vraag hiernaar was zo groot dat de bond er eind 1914 financieel te zwaar onder gebukt ging – en dan ging het alleen nog maar om de ballen voor de soldaten. “Daarom moeten thans de aanvragen van vluchtelingen en geïnterneerden oningewilligd blijven.”
Belgische voetbalvluchtelingen
Er waren ook Belgen, die zich in hun nieuwe verblijfplaatsen aansloten bij Nederlandse clubs, zoals international Oscar Bossaert bij D.F.C. uit Dordrecht. Het Sportblad schreef in december 1914 dat een aantal van die spelers een eigen elftal hadden gevormd, zowel in de omgeving van Amsterdam als van Breda. In het zuiden van het land gebeurde dit met spelers van Beerschot, Antwerp F.C, Standard en Uccle Sports, die een wedstrijd planden tegen NAC. De Belgische scheidsrechter John Langenus kreeg de leiding – dezelfde man die in 1930 de eerste WK-finale uit de geschiedenis floot. In Noord-Holland was er een wedstrijd tegen een Haarlems stadsteam en ook tegen Ajax werd er gevoetbald.
Deze wedstrijden werden alleen niet door iedereen op prijs gesteld, zoals door de redacteuren van Het Sportblad: “Hoewel wij natuurlijk gaarne de in ons land verblijvende Belgen eenige uitspanning gunnen en het prijzenswaardig is, dat ze daardoor trachten geld voor de Belgische vluchtelingen bijeen te brengen, doet het toch eenigszins pijnlijk aan om flinke en krachtige Belgen hier te zien voetballen, terwijl een groot aantal hunner landgenooten onder aanvoering van hun nobelen Koning Albert hun bloed voor het vaderland offeren.”
En dat was nog vriendelijk uitgedrukt, want in diezelfde tijd waren er ook Nederlanders, die zo genoeg hadden van die Belgen, dat ze die het liefste wilden terugsturen naar het front. Niet iedereen was dus even gastvrij. Vanaf oktober 1914 keerde een groot aantal weer terug naar het eigen land.
In 1915 legden de Duitsers op de grens tussen België en Nederland een stroomhek aan, om zo nieuwe vluchtelingen tegen te houden. Naar schatting vielen daardoor tussen de 500 en 3.000 doden. Pas in 1918 was deze oorlog eindelijk voorbij en konden de overgebleven Belgen weer naar hun verwoeste land.