Precies 149 jaar geleden werd de Deventer wielerclub Immer Weiter opgericht
Op 22 oktober 1871 was in Deventer de oprichting van vélocipèdeclub Immer Weiter. Het werd lang beschouwd als de eerste wielerclub van ons land, maar tijdens de zoektocht naar de oerkoers belanden we in hele kleine Friese dorpjes.
Immer Weiter, foto via ‘De geschiedenis van de fiets’ van George J.M. Hogenkamp (1939)
Deventer is nog maar een jaar verwijderd van een bijzonder jubileum, want volgend jaar is het exact anderhalve eeuw na de oprichting van de Deventer Velocipède Club Immer Weiter. De originele club bestaat al niet meer, maar kent inmiddels wél een opvolger, voluit de Overijsselse Fietsambassadeurs Club Immer Weiter. Zoals het zelf schrijft op de website: ‘(Oud)profwielrenners als Hennie Kuiper, Rob Harmeling, Anna van der Breggen, Kirsten Wild, Theo de Rooij en vele anderen verenigen zich, met als ambitie Overijssel en het Oosten te profileren als de bakermat van het fietsen.’
Daarbij verwijst de vereniging naar de eerste Nederlandsche rijwielfabriek, die in 1869 in Deventer werd geopend. En twee jaar later volgde dus Immer Weiter. Deze bijzondere geschiedenis is zeker waar, maar het gaat net iets te ver om Overijssel en het Oosten te profileren als dé bakermat van het fietsen. Er zijn namelijk al meldingen van Nederlandse wielerclubs vóór 1871, zelfs van wedstrijden!
Parijs 1868
Het is alweer meer dan 150 jaar geleden dat er op een terrein in de buurt van Parijs een wedstrijd werd georganiseerd met vélocipèdes, de voorloper van de huidige fiets. Dit evenement wordt beschouwd als de allereerste officiële wielerwedstrijd ooit. Het speelt zo’n grote rol dat een belangrijk boek als Het zweet der goden van Benjo Maso ermee opende.
‘Op 31 mei 1868 verzamelde tout Paris zich in het Park van Saint-Cloud voor een zeer ongewoon spektakel,’ schreef Maso in 1992. ‘In plaats van de gebruikelijke paardenkoersen zouden er die dag twee snelheidsraces worden gehouden op vélocipèdes, de nieuwe vervoermiddelen die sinds zeven jaar in de straten van de hoofdstad te zien waren.’
Op deze voertuigen werden snelheden van meer dan vijfentwintig kilometer per uur bereikt, wat voor die tijd gigantisch was. Het was ook niet voor niets dat mensen in die jaren hun tijdperk omschreven als De eeuw der snelheden. Het leven was door de opkomst van de treinen, en later de fiets, letterlijk in een versnelling gekomen. De oudste melding van die term is van 1830 in Het Algemeen Letterlievend Maandschrift toen de auteurs zich hardop afvroegen hoe zij het toenmalige tijdsgewricht moesten noemen. Als belangrijke reden om te kiezen voor de eeuw der snelheden wees het maandschrift erop dat de snelheid van reizen zo enorm was toegenomen, ‘zoo wel te land als ter water’. Dat gold ruim 150 jaar geleden ook voor de vélocipède, die toen in opkomst was. Hiermee werd de basis gelegd voor de moderne wielersport, onder meer met die wedstrijd bij Parijs.
De eerste race over een afstand van 1200 meter werd gewonnen door Polocini, van wie we verder helemaal niets weten. De 19-jarige Engelsman James Moore won de tweede race, waarna beide rijders een gouden medaille kregen ter waarde van honderd franc. Maso: ‘De toeschouwers waren vol bewondering voor de kracht en de behendigheid van de deelnemers en de pers van de hoofdstad besteedde de volgende dag uitgebreid aandacht aan het evenement. Vanaf dat moment volgden de wedstrijden elkaar snel op, niet alleen in Frankrijk, maar ook in andere Europese landen.’
Waar de naam van Polocini werd opgeslokt door de geschiedenis werd Moore juist een beroemdheid als de grootste vélocipèdekampioen van zijn tijd. Door zijn prijzengeld werd deze veearts een vermogend man. In 1869 haalde hij zelfs de Nederlandse kranten toen Het Dagblad van Zuid-Holland en ’s Gravenhage over hem schreef als winnaar van de eerste stad-tot-stadwedstrijd ooit: ‘Aan den merkwaardigen wedren van vélocipèdisten tusschen Parijs en Rouaan werd door 130 liefhebbers, waaronder eene dame, deelgenomen. De eerste prijs werd behaald door den heer James Moore, die het traject van 130 kilometers in tien uur aflegde.’
De oerknal van de oerkoers
De historische prestaties van Moore zijn op vele manieren vastgelegd. In het Parc de Saint-Cloud, zo meldde Jac Zwart in 2008 in zijn boek Wielermonumenten, is een ijzeren bord aangebracht met als tekst: ‘Op 31 mei 1868 in het Pare de Saint- Cloud werd door James Moore de eerste in Frankrijk georganiseerde snelheidswedstrijd voor vélocipèdes gewonnen.’ Dat is dan weer niet helemaal correct, want Polocini deed dat ook, maar van die man weten we alleen niets meer. Het historische voertuig van Moore is te zien in het Ely City Museum in Cambridgeshire, een velocipede met een ijzeren frame en houten wielen, met metalen band beslagen.
Die wedstrijd van 31 mei 1868 is inmiddels uitgegroeid tot de oerkoers aller tijden, of de oerknal van het wielrennen. Zo simpel is het alleen niet, merkte Maso in 1992 eveneens op, want er waren eerder al wielerwedstrijden in Frankrijk geweest, ‘maar de berichten die daarover in de plaatselijke dagbladen verschenen, drongen nauwelijks tot Parijs door.’ Zo is inmiddels vastgesteld dat er op 8 december 1867 een race was van Parijs naar Versailles, maar tijdens deze zoektocht naar de oerkoers blijken er in ons eigen land nog veel oudere meldingen te zijn. En dan niet in Overijssel of Limburg (waar ze ook al claimen dé wielerprovincie te zijn), maar in Friesland! Daar waren ze tenslotte ze allang bekend met hardrijderijen op het ijs en wisten dus hoe ze een wedstrijd moesten organiseren.
Nederland
‘De eerste tweewieler hier te lande werd ingevoerd tusschen de jaren 1860 en 1870,’ opende het boek Veertig Jaar van de ANWB uit 1923. In die tijd begonnen daarom ook hier de wielerwedstrijden, waarbij in veel historische overzichten het jaar 1885 wordt genoemd als officieel begin. Dat ging echter om evenementen met de zogenaamde bicycles, de fiets zoals we die nu kennen. Met de vélocipède gebeurde dit al veel eerder, met de oudste melding van een georganiseerde wedstrijd op 23 mei 1869 vanuit Winschoten. De Provinciale Drentsche en Asser Courant had het toen over ‘eene eerste proeve’, bijgewoond door ‘eene ontelbare menigte menschen met de grootste belangstelling’.
Deze wedstrijden waren onderdeel van de tweede editie van de Heiligerlee-feesten, waarbij de Slag bij Heiligerlee van 1568 werd herdacht. Er waren twee onderdelen, berichtte De Winschoter Courant: voor de tweewieligen en voor de driewielige vélocipèdes. De eerste wedkamp trok slechts de heren Van Kolkow en Rencke, beide uit Groningen en zeer bedreven met hun voertuig. ‘leder moest de vlugheid bewonderen, waarmede deze heeren het nieuwe vervoermiddel wisten te behandelen.’ Rencke won en ontving een sigarettenkoker met zilver gemonteerd.
De strijd op de driewielers werd ‘een hardnekkigen kamp’ die pas na verschillende ritten definitief in het voordeel van H. Engelkens uit Winschoten werd beslecht. Hiervoor ontving hij een zilveren horloge. Deze deelnemers volgden daarna het pad van Polocini en verdwenen spoorloos in de mijnen van de sportgeschiedenis. We hebben geen flauw benul wat ze daarna nog hebben gedaan. Hoe dan ook: van die 23e mei 1869 bestaat een verslag met de namen van winnaars – het oudste dat we hebben.
Friesland
Deze wedstrijden bij Winschoten hebben tot nu toe alleen nog geen enkel officieel overzicht gehaald van de oerjaren van de Nederlandse wielergeschiedenis. Wat we wél weten, is dat ze al werden georganiseerd voordat Immer Weiter werd opgericht. En zelfs dat is niet eens de oerkoers van Nederland, want in Friesland werden toen al enkele jaren wedstrijden met vélocipèdes georganiseerd. Daar kennen we dan weer niet de precieze uitslagen van – in ieder geval niet van de allereerste jaren. Martinus Jongsma uit Surhuisterveen heeft veel gegevens verzameld met als oudste een wedstrijd van 19 september 1869 in Oudebildtzijl – dus láter dan die van Winschoten.
Via verschillende bronnen weten we echter dat Jan Oreel uit Sint Anaparochie in 1866 zijn eigen vélocipède bouwde. ‘Hij won in dat jaar reeds een paar wedstrijden’, schreef George Hogenkamp in 1916 in zijn standaardwerk Een halve eeuw wielersport. Oreel reed tegen buurtgenoten als Sytse Hamstra, Frederik van Duuren en W.H Bierema en werd zo de eerste wedstrijdrijder van ons land. Deze wielerwedstrijden sloten aan bij de Friese traditie van hardrijderijen op de schaats, die vaak door herbergiers werden georganiseerd om volk te trekken. Dat deden ze ook met vélocipèdes voor stevige geldprijzen. Oreel won prijzen in Franeker, Beetgum, Wier, Suameer, Hallum, Warga, Sint Jacobiparochie en in verschillende andere Friese dorpen, zo meldt Jongsma. Later vestigde Oreel zich in Amsterdam.
De gezaghebbende sportschrijver Jan Feith bevestigde op 27 juni 1933 deze status van Oreel in Het Algemeen Handelsblad: ‘Wanneer ’t er om gaat, iets uit de geschiedenis te putten van beroemde sportfiguren uit den ouden tijd — laat ik zeggen uit de periode, waarin de oprichting van den A. N. W. B. zich afteekent, dus voorafgaande aan de „tachtiger jaren” — dan heeft men terug te gaan bijvoorbeeld tot… 1866. Want evengoed als onze Friezen steeds hebben gegolden als de éérste schaatsenwedstrijders, zoodra het daar „wintert”, — zijn het ook onze noordelijke sportlieden geweest, die, wanneer ’t „zomerde”, hun wedstrijdbegeeren niet vermochten te onderdrukken door elkaar kamp te geven „om prijs en premie” op de, toen nog allerprimitiefste vormen yan het rijwiel.
Uit genoemd jaar is de klassieke herinnering bewaard gebleven aan Jan. Tj. Oreel’s overwinning op een aantal andere stoere Friesche knapen, tezamen gekomen uit verschillende deelen der provincie, die er, met de klompen aan, lustig op los peddelden. Ook is de roem gespaard gebleven van zekeren Reitsma, die in twee achtereenvolgende jaren, 1868 en 1869, te Steenwijk z’n concurrenten op den driewieler versloeg. Wat dit laatste jaar betreft is daar dan onze zuidelijkste hoofdstad Maastricht, waar eveneens een eerste wielerwedstrijd — deze gold als verhooging der Limburgsche kermis-vermakelijkheid! — plaats had.’
Houten bakken
Dat Friesland zo voorop liep met de velo kwam doordat ze daar heel snel waren met de ontwikkeling van het nieuwe voertuig. Jongsma vond een verslag van een tocht op 26 januari 1863 van de wagenmakers Andries Deinum en Durk Driebergen uit Workum op een driewieler, ‘gedreven zonder stoom of trekdier’. Zoals Driebergen later zei: “’t Waren houten bakken, twee achterwielen en één voorwiel. In de as van de achterwielen zaten oorspronkelijk twee krukslagen en deze draaiden door middel van twee stangen, die met de handen werden voortbewogen.”
‘Hoe kwamen nu juist Workumers aan zulk een toestel?’ vroeg schrijver Piet Maaskant zich terecht af. ‘Wanneer men zich maar even bezint op de handel op Engeland en de beroemde Heger paling, weet men het antwoord. De Engelsen waren zo verzot op deze Friese paling, dat de vissers van Heeg [een Fries palingdorp, redactie] zelfs het bijzondere voorrecht hadden verworven om op de Theems bij de London Bridge aan de kade te liggen, onder voorwaarde evenwel, dat zij dit dierbare plaatsje zouden verbeuren zodra het een ogenblik onbezet bleef. De eeuwige zorg van de Hegenaren was dus om meerdere schepen vica versa te doen varen om aan dit noodlot te ontkomen. Welnu, een van die Heger schippers toonde Durk Driebergen een plaatje waaruit zonneklaar bleek, dat men zich daar in Londen op zulke houten gevallen voortbewoog. De gedachte liet hem niet meer los en zo ontstond in 1865 de Workumse Wagenmakerij die als eerste in Nederland deze voertuigen vervaardigde.’
Velocipèdeclubs
Zo broeide het ruim anderhalve eeuw geleden van het wielerleven en dat zorgde eveneens voor nieuwe clubs – ook een terrein waar misverstanden en onduidelijkheden over bestaan. Volgens eigen zeggen bijvoorbeeld is Immer Weiter uit Deventer in 1871 ‘de eerste échte vélocipèdeclub van Nederland en zeer waarschijnlijk zelfs ter wereld’.
Zo makkelijk ligt het helaas niet, want in 1868 in Amsterdam was er reeds een Velocipède Club – de oudste die we nu kennen. Deze groep heeft in januari 1869 minimaal één keer een activiteit georganiseerd, weten we door verschillende dagbladen, die meldden dat leden van deze club in Haarlem ‘proeven hunner bekwaamheid’ hadden afgelegd in het rijden met velocipèdes op twee en op drie wielen. In De Kampioen, orgaan van het Algemeen Nederlandsch Wielrijders-Bond (toen was ‘bond’ nog een onzijdig woord en stond de W voor wielrijden) van oktober 1886 werd ook gesproken over de Amsterdamsche Velocipede-Club, maar volgens de databestanden van het historische onderzoeksinstituut Huygens ING had die pas een half jaar eerder erkenning gekregen via een Koninklijk Besluit, waarmee er sprake is van een andere organisatie dan achttien jaar eerder.
En dan was er in 1889 nog een advertentie in De Nieuwe Rotterdamsche Courant van de Rotterdamsche Velocipède-Club, maar daar is verder nooit meer wat van gehoord. Kortom: Immer Weiter was niet de eerste; inmiddels wel de oudste van het land – dat dan weer wel.
Zo zijn er ook nog meer vage meldingen van wedstrijden in die oerperiode. In april 1869 bijvoorbeeld werden in Utrecht bij een vélocipède-wedstrijd een vrouw en kind overreden, waarna de omstanders de rijders aanvielen die door de politie weer moesten worden ontzet. Het is alleen onbekend of deze wedstrijd een serieuze organisatie kende of dat die spontaan ontstond tijdens een ritje waarna het arme tweetal onder de wielen verdween.
De Arnhemsche Courant kwam op 18 februari 1869 zelf met het idee voor een wedstrijd, in een verhaal over de winkel van Jacobs, Archenhold & Co waar de eerste vélocipèdes in deze stad werden verkocht. ‘Vooral de driewielige schijnt goede diensten te kunnen verleenen. Het beste bewijs hunner hoogere voortreffelijkheid zou te leveren zijn, wanneer de heeren Jacobs, Archenhold & Co., door een wedstrijd van heeren liefhebbers het publiek in de gelegenheid stelden, de diverse fabriekaten te kunnen beoordeelen.’
Het genoemde bedrijf reageerde per ommegaande in dezelfde krant om ‘alhier persoonlijk een wedstrijd met hunne machines tegen die van andere fabrieken te laten houden, tegen uitloving van eene aanzienlijke premie aan diegene welke in snelheid den gang hunner machines overtreft’. Er is alleen niets meer van terug te vinden, maar de mogelijkheid dat handelaren van twee- en driewielers eigen wedstrijden organiseerden als reclamemiddel is heel aannemelijk – net zoals de Friese herbergiers toen zo al extra klanten trokken.
Hoe dan ook: de oerkoers blijkt inmiddels méér dan anderhalve eeuw oud te zijn, net als meldingen van de eerste wielerclubs. En om heel eerlijk te zijn maakt het ook niet zoveel uit wie er nou precies de eerste was. Veel belangrijk is het om te onderzoeken hoe die wielercultuur anderhalve eeuw geleden zich door ons land verspreidde en wie daar de belangrijke mensen waren. Daar hoort een stad als Deventer zeker bij, die we bij deze graag feliciteren met de 149e verjaardag van Immer Weiter. En nu maar hopen dat er volgend jaar een mooi jubileumfeest komt zonder coronagezeik.