De eerste wedstrijd in het veldrijden
In oktober 1915 publiceert de Nieuwe Rotterdamsche Courant een voorbeschouwing van een cross country wielerwedstrijd bij Den Haag waarbij een nieuw woord wordt gebruikt: een ‘veldrit’.
Door Wim Zonneveld
Deze sportdiscipline was al ouder: ‘Een paar jaar terug is nabij Breda ook een veldrit voor wielrijders gehouden. Hieraan namen verscheidene wielrenners deel, waaronder niemand minder dan onze kampioen Bosch van Drakesteyn. En wie heeft deze veldrit gewonnen? De … postbode! Die won, doordat hij, de man die dagelijks, weer of geen weer, gepakt en gezakt, trappen, trappen en trappen, zwaar werk moest doen, het meeste uithoudingsvermogen had.’
Dit verhaal over die postbode is vrijwel zeker verzonnen, maar inderdaad vindt in 1911 bij Breda wel degelijk een ‘terreinrit’ plaats, ‘den eersten Hollandschen wedstrijd over ongebaande wegen’, aldus het Algemeen Handelsblad van 6 juni 1911. Op Eerste Pinksterdag staan er 34 deelnemers aan de start. A.N.W.B.-consul J.D. Viruly markeert te paard het parcours met papiersnippers, dat gaat via Oosterhout naar Teteringen, over ‘sterk geaccidenteerd terrein, smalle paden mul van zand of sterk begroeid’.
Veel deelnemers maken vlak voor de finish ‘eene buiteling over de takkenbossen, krabbelden overeind om af te glijden van de glibberige helling’; onderweg raakt men door een zwaar onweer ‘doorweekt’ maar men blijft ‘lustig!’ De finish wordt na anderhalf uur het eerst bereikt door, jawel, de 24-jarige Bredanaar ‘jhr. G. Bosch van Drakesteyn’ – deelnemer aan de Olympische Spelen van Londen 1908 en rond deze tijd al de grootste Nederlandse weg- en (vooral) baanrenner, met een glanzende carrière tot diep in de jaren ’20. Overigens was zijn naam Gerard Bosch van Drakestein, dus zonder y.
Op 24 september volgt een tweede terreinrit, gewonnen door G. Vlemmings uit Woensel; en een derde op 5 mei 1912, bij vliegterrein De Molenweide bij Gilze-Rijen, waar H. van Ostade uit Oisterwijk wint in een ‘zeer zware rit’ van 25 km. Beiden zijn vooral baanrijders in Tilburg. De kranten melden in 1912 speciaal de deelname van de dames F. en G. van Woerkens uit Den Haag, die een tocht van 80 km. maken om erbij te zijn. Het zijn de in Breda geboren zussen Francisca (1869) en Gerardina (1874), en met een 28ste plaats bij de 33 finishers is Gerardina de eerste Nederlandse die een terreinrit volbrengt.
De zussen houden wel van wat fietsen; ze zijn najaar 1915 terug te vinden bij de 12-uursrit vanuit Den Haag door Zuid-Holland en een 24-uursrit door Midden-Nederland, en in juni 1916 in de Friese Elfstedentocht met storm en regen.
De veldrit op 31 oktober 1915 bij Den Haag, met Pim Mulier in het organisatiecomité, heeft een loodzwaar parcours van 21 km. Men start op Duindigt en gaat dan via duinen, strand en de haven van Scheveningen naar de finish bij ‘de theetuin van Greup’ bij Waalsdorp. Het is vooral veel ‘klimmen en dragen en sjouwen tot de laatste zandvlakte’. Er wagen zich 138 deelnemers aan, onder wie grote contingenten militairen en politiemensen. Winnaar in een indrukwekkende 1 uur en 33 sec. is de Rotterdammer Jorinus van der Wiel, de wegkampioen van juli bij de amateurs. De persprijs gaat naar de enige deelneemster, de 29-jarige Christina Elisabeth Buis-van Willigen uit Halfweg.
Na de Eerste Wereldoorlog maakt het veldrijden een nieuwe start, met Den Haag als centrum. Wielervereeniging Excelsior heeft op 25 februari 1923 de primeur, op het parcours van acht jaar eerder. Winnaar is de Hagenaar H.F. Datema. Hij was in 1915 al vijfde en haalt een stout stukje uit door op 10 juni ook de tweede Haagse terreinrit te winnen, over 10 km., in het kader van de Internationale Tentoonstelling voor Sport en Tourisme. Behalve een van de betere baan- en wegrenners van deze periode, is hij ook de eerste specialist in het veldrijden.
De Haagse veldritten worden een jarenlange traditie, waarbij die van De Kampioen jaarlijks in mei vanaf 1924 uitgroeit tot een groot evenement. Er zijn vaak ver boven de honderd deelnemers, in verschillende categorieën: renners, veteranen, junioren en al vanaf het begin: dames. Winnaars die meerdere malen opduiken zijn de Haagse broers Nico en Willem Krens, ook goede baanrenners, en Leen Buis, de zoon van Christina. Zij is ook zelf een echte wielerenthousiaste, in 1923 mede-oprichtster van wielervereniging ‘De Bataaf’ in Halfweg.
Leen is een prima wegrenner, onder andere in 1927 wegkampioen bij de amateurs en deelnemer aan de Olympische Spelen van Amsterdam 1928. Naast Christine Buis zijn het mej. M. van Alphen uit Rijswijk en mej. Steffelaar uit Den Haag die bij de dames ereplaatsen aaneenrijgen. ‘Tony’ Steffelaar is ook een uitstekend gymnaste bij Olympia, het latere Hellas, reserve bij Amsterdam 1928. Club-veldritten worden in deze periode ook georganiseerd door De Germaan in Amsterdam, en door Excelsior en Sparta in Den Haag.
Elders is ondertussen veldrijden al een grote sport, vooral in Frankrijk en België. Vanaf 1924 wordt jaarlijks in februari in de bossen bij Mont Valérien bij Parijs het Criterium International de Cross Country Cyclo Pédestre gehouden, dat kan doorgaan voor het officieuze wereldkampioenschap. In 1925 wint de Vlaming Henri Moerenhout, in 1926 Francis Pélissier, een van de drie wielrijdende broers.
In 1929 start er voor het eerst een Nederlands viertal, dat geen potten kan breken. Piet Moeskops is zelfs reserve omdat hij toch in Parijs is voor sprintwedstrijden, maar, zo verklaart hij zelf, hij heeft geen enkele intentie om deel te nemen. In 1930 komen Leen Buis en Nico Krens tot rond plaats twintig. In februari van dat jaar proberen de drie Amsterdamse clubs De Germaan, Ulysses en Excelsior onder de naam ‘Gerulex’ een Nederlands Kampioenschap op te zetten; maar dat initiatief sneuvelt als de Wielren Unie weigert de titel te erkennen omdat de wedstrijd niet onderbouwd is met een gedegen reglement; voor de oorlog zal er geen nationaal kampioenschap worden verreden.
In 1931 gaat het plots beter met de Nederlandse deelname in Parijs. Er wordt een sterke ploeg geformeerd met de specialisten Nico Krens en H. Walters uit Haarlem, en de baanrenners A.W.A. de Graaf uit Amsterdam en de Limburger Piet Vluggen uit Ulestraten. Alle renners eindigen bij de eerste twintig met Vluggen als twaalfde; Nederland wordt vierde in het landenklassement, de Fransman Hilaire Bertelin wint. Piet Vluggen van De Kettinggangers uit Maastricht is de grote Limburgse belofte. Hij debuteert in 1929 als 17-jarige met een overwinning in Brussel-Den Haag bij de amateurs, start in 1930 in het zware WK op de weg bij Luik, en wint in maart 1931 een terreinrit van zijn club over 13 km. bij Meerssen.
In 1932 bereidt een Nederlands viertal zich goed voor op het Criterium met als trainer de Franse oud-Tour- en zesdaagserenner Charles Jusuret. Vluggen wordt nu veertiende, de anderen niet ver daarachter; Nederland is vijfde in het landenklassement. De Fransman Aubert Winsingues wint, hij overlijdt vervolgens in juni na een val bij een baanwedstrijd.
Piet Vliegens veelbelovende broer Martin verongelukt in augustus 1931 als hij trainend frontaal op een vrachtwagen botst. Piet ontwikkelt zich vooral als baanrenner. Op de pistes in zuid-Nederland, België en Duitsland, draait hij jarenlang mee aan de top, tegen en met Cor Wals, Frans Slaats, de broers Jan en Piet van Kempen en zijn streekgenoten Joep Clignet, Ernst Muller en de gebroeders Vroomen. Hij start in de zesdaagsen van Amsterdam en Brussel, maar die blijken te zwaar. 1937 is zijn laatste wedstrijdjaar, daarna begint hij een wielerzaak in Meerssen.
Na 1932 nemen geen Nederlanders meer deel aan het Parijse Criterium. De grote duin- en strandrit van De Kampioen bij Scheveningen wordt in 1934 voor het laatst gehouden. Veldritten worden kleinere aangelegenheden van lokale clubs, vooral op en rond de Veluwe en in het zuiden. Na de oorlog begint de sport overnieuw.