Honderd jaar geleden werd baanrenner Maurice Peeters olympisch kampioen
Nederlands eerste individuele olympische kampioen was Maurice Peeters. Op de Spelen van Antwerpen van 1920 veroverde hij de gouden plak in de sprint bij het baanwielrennen. De Hagenees was toen al 38 jaar oud.
Door Jeroen Heijmans
Een eeuw geleden werden wereldkampioenschappen en olympische wedstrijden nog doodleuk strak achter elkaar geprogrammeerd. Een dag voor de olympische sprintwedstrijden startte Maurice Peeters daarom ook bij de wereldkampioenschappen voor amateurs. Daarbij versloeg hij in de finale de Engelsman Tiny Johnson met driekwartlengte. Met die titel op zak was hij natuurlijk een van de favorieten voor het olympische goud.
In de eerste ronde verloor hij echter van de Amerikaan Anthony Young, hoewel zijn tweede plek voldoende was om de volgende ronde te halen. In de kwartfinale was Peeters beter op gang, en hij doorstond ook halve finales met verve. In de finale trof hij twee Britten, Harry Ryan en – opnieuw – Johnson.
De Britten probeerden hun numeriek voordeel uit te spelen. Ryan ging aan, en Peeters moest hem terughalen. In de laatste bocht kwam Johnson op om het af te maken, maar Peeters wist zijn voorsprong tot op de meet te behouden: goud!
Bij thuiskomst op het station in Den Haag werd de kampioen onthaald door een enthousiaste menigte. Na zijn gouden olympische debuut zou Peeters nogmaals terugkeren op de Spelen. In 1924 won hij op 42-jarige leeftijd en ondanks een fles cognac nog een bronzen plak in de tandem, samen met Gerard Bosch van Drakestein. Dat had goud kunnen zijn, maar omdat hij te veel had gedronken – tegen de zenuwen – maakte hij op het laatste moment een beslissende stuurfout.