Rugnummer 13: zegen of vloek?
De meeste sporters willen niet in actie komen met rugnummer 13. Maarten Hagg maakt een rondje langs de rugnummers.
Door Maarten Hagg
Het is voor de meeste topsporters toch wel een dingetje: rugnummer 13. Als het even kan een dingetje om te vermijden. Dat kan overigens ook in steeds meer sporten, waar atleten tegenwoordig in overleg hun eigen rugnummer kiezen.
Zo niet in het wielrennen. Daar wordt een rugnummer je nog altijd toebedeeld onder de startboog. En nummer 13 wordt nooit overgeslagen. Gelukkig hebben de pedaleurs daar iets op gevonden: om het ongeluk te bezweren dan wel het geluk af te dwingen, wordt het nummer ondersteboven opgespeld. Ook het kaderplaatje wordt ondersteboven gehangen. De regelementen staan dit officieel niet toe, maar in de wielerwereld kijkt men graag even de andere kant op bij zo’n vergrijp.
Kersvers tourwinnaar Tadej Pogaçar was kennelijk niet op de hoogte van het ritueel, want hij verscheen met een keurig rechtop opgespeld exemplaar aan de start van het vanwege de corona-maatregelen inderhaast uit de grond gestampte WK in Imola. Een serieuze aanval in de finale ten spijt – alleen Tom Dumoulin kon hem volgen – zou hij die wedstrijd finishen op een teleurstellende 33e plaats.
Landgenoot Rogliç – keurig zesde op het WK – was juist enkele weken eerder de ongelukkige, toen Pogaçar hem op de laatste dag van de Tour de France de eindzege ontfutselde met een fenomenale tijdrit. Niet dat Rogliç rugnummer 13 droeg tijdens de tour: die eer was aan ploeggenoot Amund Grøndahl Jansen, die de Sloveense kampioen in het geel moest krijgen en houden.
Eigenlijk was het lot gevallen op Tom Dumoulin. Op de (eerste) kopman na wordt in de regel gewoon gekeken naar alfabetische volgorde. Maar de ploegleiding wilde het Dumoulin na zijn lange revalidatie besparen om rond te moeten rijden met nummer 13. Veel heeft het niet geholpen: Dumoulin had bijna de hele tour last van een ‘derde bal’. Zo’n beetje de ergste kwaal voor een wielrenner, zeker tijdens een etappekoers die drie weken duurt. Was het dan toch de vloek van rugnummer 13 die Jumbo-Visma als team parten speelde?
Kijken we naar andere recente uitslagen in de belangrijkste wielerwedstrijden – Tour de France en WK – dan valt in elk geval op dat er weinig wordt gepresteerd door dragers van het ongeluksgetal. De zesde plaats van de Belg Greg van Avermaet op het WK van 2017 in Bergen is eigenlijk de enige ereplaats die er mag zijn. Lawson Craddock maakte het in 2018 helemaal bont, door als allerlaatste te eindigen in het klassement van de Tour de France, zonder noemenswaardige prestatie – hoewel de ‘rode lantaarn’ onder wielerliefhebbers geldt als cultprijs. Zijn kopman Rigoberto Uran (Education First) was dat jaar kanshebber voor de eindzege, maar moest afstappen als gevolg van een val op de kasseien in de rit naar Roubaix.
Toch heeft niet elke wielrenner ‘schrik’ van nummer 13. Veldrijbelg Sven Nys pakte er in 1997 zijn eerste wereldtitel mee bij de beloften. Zijn Nederlandse rivaal Richard Groenendaal stond in 2000 met nummer 13 op zijn rug aan de start bij het WK. Groenendaal nam al vroeg de leiding in die wedstrijd, en Nys – ploeggenoot van de Nederlander bij het Rabobank team – hielp Groenendaals geluk een handje door zijn landgenoot Mario de Clerq niet mee te helpen bij de achtervolging. Overigens tot frustratie van heel wielerminnend Vlaanderen. Groenendaal intussen drukte zijn voorwiel onbedreigd als eerste over de meet, om even later voor het eerst – en overigens ook voor het laatst – het regenboogtricot aan te mogen trekken. De actie zou Nys nog lang achtervolgen en in 2003 zelfs de eindzege in de wereldbeker kosten: zijn Belgische ploeggenoten weigerden voor hem te rijden.
Voetbal
In de voetballerij is rugnummer 13 een zeldzaamheid geworden. In het verleden deed men er niet zo moeilijk over, en lag voor bijvoorbeeld Johan Neeskens rugnummer 13 klaar in de kleedkamer tijdens het WK van 1974, in West-Duitsland. Tijdens de finale tegen de gastheren was het Neeskens die de openingsgoal scoorde vanaf de penaltystip, maar we weten allemaal hoe die wedstrijd afliep. De gevleugelde woorden “Zijn we er toch weer ingetuind” spreken boekdelen.
Hadden we tijdens het EK van 1988 dan geen nummer 13? Jazeker: Erwin Koeman gaf er de voorassist mee van de openingsgoal tijdens de finale – de kopstoot van Gullit. Na de wereldgoal van Van Basten (“O, wat een goal!”) kon deze keer de champagne wél worden ontkurkt.
Wordt nummer 13 vandaag de dag toch nog uitgedeeld in de voetbalkleedkamer, dan zijn het in de regel de reservedoelmannen die de last mogen dragen. Maar ook hier zijn uitzonderingen op de regel. Toen André Ooijer in 2010 terugkeerde bij Ajax – de club van zijn jeugd – koost hij met overtuiging voor nummer 13, het lievelingsgetal van zijn overleden vader. Hij werd er, in de herfst van zijn carrière, twee keer landskampioen mee. Ook de laatste veldspeler die bij Feyenoord met rugnummer 13 speelde, mocht de schaal omhooghouden: dat was linksback Tininho, in het seizoen 1998/1999.
Je zou dus zeggen dat voetballers wel iets vaker rugnummer 13 zouden mogen kiezen, als ze invloed willen uitoefenen op hun geluk. Hoewel ze daar bij Fiorentina en Cagliari anders over denken. Davide Astori speelde bij beide clubs altijd met nummer 13, en had het op 31-jarige leeftijd geschopt tot aanvoerder van Fiorentina. Tot hij begin 2018 vlak voor een competitiewedstrijd dood aangetroffen werd op zijn hotelkamer: vermoedelijk was hij in zijn slaap overvallen door een hartstilstand. Voor Fiorentina en Cagliari reden om rugnummer 13 nooit meer uit te delen. Als eerbetoon, heet het in de officiële verklaring.